Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3202

Datum uitspraak2009-07-21
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers02/810760-08 [P
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord. Verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen dood geschoten. Een beroep op (putatief) noodweer is door de rechtbank verworpen. Van collusie aan de zijde van de politie of misleiding aan de zijde van het OM, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 02/810760-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juli 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [plaats en datum] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid ‘De Geerhorst’. raadsman mr. Van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk op tegenspraak behandeld op de zitting van 7 juli 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1: Primair: samen met een ander [slachtoffer] heeft vermoord door met een vuurwapen op hem te schieten; Subsidiair: samen met een ander [slachtoffer] heeft gedood door met een vuurwapen op hem te schieten; Feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord en dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Hij baseert zich hierbij op: - de verklaringen van verdachte; - het technisch onderzoek; - verklaringen van de getuigen [slachtoffer 2], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Het slachtoffer is door de kogels aan de zijkant van het lichaam geraakt hetgeen er volgens de officier van justitie op duidt dat hij de schoten niet heeft zien aankomen en ook niet in de richting van de verdachte heeft gekeken. Verdachte heeft van zeer dichtbij geschoten en gelet op de vindplaats van de hulzen zijn er vier schoten in de auto gelost. De officier stelt dat er zes keer is geschoten waarvan een schot [slachtoffer 2] in haar been heeft geraakt. Volgens de officier van justitie is sprake van moord omdat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Hij is immers samen met een vriend en gewapend met een doorgeladen pistool de confrontatie met [slachtoffer 2] aangegaan. Volgens de officier van justitie duidt dit er op dat verdachte al rekening hield met het mogelijk ontstaan van een conflict. Verdachte is naar de auto gelopen en ook na ieder schot heeft hij bezinningsmomenten gehad. Hij heeft door te schieten in de auto waarin zich [slachtoffer 2] bevond, bewust de kwade kans aanvaard dat zij letsel zou oplopen. De officier van justitie bestrijdt dat in dit geval sprake is van (putatief) noodweer of noodweerexces. Het is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer een wapen heeft gehad dan wel dit kort voor het schietincident zou hebben gericht op verdachte. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging concludeert tot vrijspraak van de onder 1 primair tenlastegelegde moord en de onder 2 tenlastegelegde mishandeling. De raadsman refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag, maar meent dat verdachte uit noodweer handelde en derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] op 11 maart 2008 een wapen heeft getrokken en daarmee op verdachte richtte. Hierop heeft verdachte - uit lijfsbehoud - [slachtoffer] neergeschoten. Politie en openbaar ministerie hebben onvoldoende oog gehad voor deze mogelijkheid en dit onvoldoende onderzocht. In dit verband heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat er sprake is van collusie door de politie, nu deze niet ingreep op het moment dat de plaats delict werd vervuild en achteraf het falende optreden trachtte te maskeren door een onjuiste voorstelling van zaken te geven blijkens de opgemaakte processen-verbaal. Immers, de broer van het slachtoffer, [broer slachtoffer], heeft na de schietpartij twee keer naast zijn broer in de auto gezeten, althans over hem heen gebogen, zonder dat de politie ingreep. De verdediging spreekt voorts van sabotage, beïnvloeding van getuigen en misleiding aan de zijde van het openbaar ministerie, waarmee het de waarheidsvinding en een eerlijk proces uit het oog heeft verloren. Zo werd verdachte pas op een laat tijdstip in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen en mocht de raadsman hem bij politieverhoren niet bijstaan. Verkregen CIE-informatie zou niet verder kunnen worden onderzocht. De verdediging stelt dat [slachtoffer] een vuurwapen heeft gehad. Zij wijst erop dat een grote hoeveelheid schotrestjes en zelfs een looddeeltje op de rechterwijsvinger, de schietvinger, van [slachtoffer] is aangetroffen. Een ander aanknopingspunt ter onderbouwing van de stelling dat [slachtoffer] een wapen had, is een (kogel)gat, dat werd aangetroffen in het gebouw van de Arbo Unie in de nabijheid van de plaats delict en dat onmogelijk door het wapen van verdachte kan zijn veroorzaakt. [slachtoffer 2] heeft weliswaar gezegd dat zij bij [slachtoffer] geen wapen heeft gezien, maar gezien het feit dat zij vanaf het moment dat zij op de brancard heeft gelegen tot op heden wordt bedreigd door het kamp van de [naam], is zij beïnvloed om niet naar waarheid te verklaren over het wapen van [slachtoffer]. Het feit dat geen vuurwapen in verdachtes auto is aangetroffen, betekent geenszins dat er geen vuurwapen was. Er zijn op zijn minst drie momenten waarop [getuige 2] en/of [broer slachtoffer] de gelegenheid hebben gehad dit wapen te verwijderen van de plaats delict: 1) [getuige 2] heeft het vuurwapen meegenomen toen hij van de plaats delict is weggelopen; 2) [getuige 2] en [broer slachtoffer] hebben het vuurwapen meegenomen toen zij – voordat de politie en ambulance ter plaatse waren – nabij [slachtoffer] waren. De verklaring van Alberto dat hij een afstandsbediening in zijn handen had en terug naar huis bracht, acht de verdediging ongeloofwaardig. 3) [broer slachtoffer] heeft het vuurwapen uit de auto gehaald op het moment dat hij – onder toeziend oog van de politie – op de bijrijderstoel is gaan zitten. Volgens de verdediging is het motief van [slachtoffer] om op verdachte te schieten mogelijk gelegen in een eerder schietincident, maar naar dit incident is door de politie slechts beperkt onderzoek verricht. Mogelijk is ook [slachtoffer 2] het motief geweest. Volgens de verdediging bestond er een afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 2]. Betrokkenen ontmoetten elkaar en spraken elkaar. Er ontstond onenigheid tussen [slachtoffer] en [getuige 1]. Tijdens dit gevecht uitte [slachtoffer] meermaals bedreigingen. Vervolgens voegde [slachtoffer] de daad bij het woord. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Er is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tot slot heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer. Gezien de bedreigingen van [slachtoffer] aan het adres van Ali, de versnelde pas in de richting van de auto, de waarschuwing van Ali (“pas op hij gaat schieten”) en het feit dat verdachte zag dat [slachtoffer] iets zwarts vastpakte, mocht verdachte veronderstellen dat hij zich in een noodweersituatie bevond. Ten aanzien van feit 2, de mishandeling van [slachtoffer 2], is aangevoerd dat geen sprake is geweest van opzet bij verdachte om [slachtoffer 2] iets aan te doen, ook niet in voorwaardelijke zin. 4.3 Het oordeel van de rechtbank 4.3.1 De feiten Op 11 maart 2008 keerde verdachte met [getuige 1] en [getuige 4] terug uit Spanje in een beschadigde huurauto, waarmee zij aldaar een auto-ongeluk hadden gehad. Verdachte was van plan om terug te keren naar Spanje doch voor vertrek wilde hij eerst zijn dochter [naam] nog zien. Op genoemde datum nam hij contact op met [slachtoffer 2], na eerst nog bij haar moeder langs te zijn gegaan. Die avond is [slachtoffer 2] voornoemd meermalen door verdachte gebeld en kreeg zij vele sms-¬berichten van hem. De inhoud en toon van deze berichten werden steeds onvriendelijker. [slachtoffer 2] wilde [naam] niet meegeven aan verdachte omdat verdachte eerder bij een schietincident bij restaurant Argentina in Tilburg betrokken was. De rechtbank gaat er van uit dat bij dit incident dat begin maart 2008 plaatsvond geschoten is op verdachte. Tussen verdachte en [slachtoffer 2] werd een afspraak gemaakt dat zij die avond van 11 maart 2008 elkaar zouden ontmoeten bij een benzinestation te Tilburg om over een bezoekregeling van hun dochter [naam] te praten. Beide partijen treffen elkaar die avond omstreeks 21.00 uur vervolgens kort voor het benzinestation op de Limburg van Stirumstraat te Tilburg. Beide partijen zijn met de auto gekomen, waarbij [slachtoffer 2] in gezelschap was van het latere slachtoffer [slachtoffer] en [getu[getuige 2] en verdachte in gezelschap was van eerdergenoemde [naam mede[mede passagier]] Beide auto's staan naast elkaar geparkeerd met de voorkant in de richting van de Ringbaan West te Tilburg en via de geopende portierramen wordt op min of meer verhitte toon door verdachte en [slachtoffer 2] gesproken over [naam]. Als [mede passagier] in de inmiddels emotioneel oplopende discussie wordt betrokken door [slachtoffer 2] ontstaat er tussen eerstgenoemde en [slachtoffer] een woordenwisseling waarop beiden het voertuig verlaten en voor de auto's met elkaar in gevecht raken. [slachtoffer 2] blijft in de auto achter. Verdachte en [getuige 2] staan buiten de auto’s te kijken. [mede passagier] krijgt bij dit kortdurende treffen rake klappen, loopt schouderletsel op en komt op de grond terecht. Na het gevecht heeft [slachtoffer] plaats genomen op de bestuurdersplaats van zijn auto. [mede passagier] is opgestaan en liep daarna in de richting van zijn auto. Direct daarna is verdachte naar de auto van [slachtoffer] gelopen, heeft zijn geladen pistool getrokken en heeft aan de passagierskant door het gesloten portierraam zes keer op genoemde [slachtoffer] geschoten. Van deze zes kogels hebben er vijf het lichaam (hoofd en bovenlichaam) van [slachtoffer] geraakt. Ten gevolge van deze verwondingen is hij overleden. [slachtoffer 2] is door een van de kogels geraakt in het rechteronderbeen terwijl zij zich bevond op de passagiersstoel. Door verdachte is op korte afstand (10-100 cm) op het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is daarbij aan de rechterzijkant van het lichaam geraakt. 4.3.2 Het verloop van het onderzoek Naar de mening van de verdediging is er sprake van collusie dan wel misleiding van getuigen. De getuige [slachtoffer 2] is bedreigd vanuit het kamp van de [naam] (familie van het slachtoffer) direct na het schietincident en later ook tijdens het politie-onderzoek is zij mogelijk ook door familie van de verdachte onder druk gezet. Nu het openbaar ministerie geen onderzoek heeft gedaan naar deze bedreigingen staat de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaring niet vast. De politie zou onvoldoende nader onderzoek hebben verricht naar nadere berichten dat het slachtoffer ten tijde van het incident in het bezit zou zijn geweest van een wapen waarmee op de verdachte zou zijn gericht. De rechtbank merkt op dat [slachtoffer 2] meerdere malen is gehoord over het schietincident. Zij is gehoord bij de politie, bij de rechter-commissaris en twee keer ter terechtzitting. Haar verklaringen zijn – wat er ook zij van mogelijke bedreigingen uit het kamp van de [naam] dan wel het kamp van verdachte – met name consistent op het punt dat zij volhoudt dat zij ten tijde van het schietincident geen wapen heeft gezien bij haar vriend [slachtoffer]. Op grond van het vorenstaande ziet de rechtbank niet in dat haar verklaring onbetrouwbaar en derhalve niet bruikbaar zou zijn voor het bewijs. Het verwijt dat geen nader onderzoek is verricht naar aanwijzingen dat het slachtoffer in het bezit van een wapen zou zijn geweest, mist voorts feitelijke grondslag nu vaststaat dat door de rechter-commissaris de getuige [getuige 5] is gehoord op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] over geruchten met betrekking tot mogelijk wapenbezit bij het slachtoffer. Naar de mening van de verdediging is de politie op de plaats delict (p.d.) niet professioneel opgetreden. De p.d. zou onvoldoende zijn afgezet en/of bewaakt. De betrokken politie-ambtenaar zou bewust een onjuiste verklaring hebben afgelegd over het voorval. De politie-ambtenaren hebben op deze wijze indirect meegewerkt aan mogelijkheden om op de p.d. aanwezige voorwerpen - bedoeld wordt een wapen - te laten verdwijnen. De rechtbank stelt met de verdediging vast dat personen, waaronder de broer van het slachtoffer, ter plaatse van de p.d. ongecontroleerd en derhalve ongewenst aanwezig zijn geweest. De betrokken politie-ambtenaren hebben bij de rechter-commissaris over deze omissie op ambtseed een nadere toelichting gegeven. De rechtbank deelt geenszins de mening dat hierbij opzettelijk onjuiste, de waarheid verhullende, verklaringen zijn afgelegd. De verklaringen komen in het kort gezegd er op neer dat zij en ook andere ter plaatse aanwezige en gehoorde personen niet hebben gesignaleerd of geconstateerd dat voorwerpen door onbevoegden van de p.d. zijn verwijderd. De rechtbank betreurt de geconstateerde omissie op de p.d. doch ziet geen aanleiding om hieraan de door de verdediging gestelde conclusies te onderschrijven. Er is immers niet vastgesteld en er zijn ook geen aanwijzingen dat voorwerpen van de p.d. door onbevoegden zijn verwijderd. Tenslotte is de verdediging van mening dat in deze strafzaak bewust eenzijdig is gerechercheerd en dat onvoldoende aandacht besteed is aan sommige onderzoeken. Zo zou het schietincident begin maart 2008 aan het Pater van den Elzenplein te Tilburg in restaurant Argentina onvolledig zijn onderzocht zonder daarbij de terzake gegeven CIE-info te betrekken. Voorts wilde men van verdachte de aangifte dienaangaande niet opnemen. De rechtbank is van oordeel dat meer voortvarendheid had kunnen worden betracht bij het onderzoek naar vorenvermeld schietincident als ook dat verdachte eerder in de gelegenheid had moeten worden gesteld om aangifte te doen van de bedreiging. De rechtbank betreurt deze gang van zaken doch meent dat in deze noch sprake is van enige opzet tot het bewust frustreren van de belangen van de verdediging, noch dat daarmee sprake is van de beweerdelijke tunnelvisie. De omstandigheid dat de raadsman van verdachte aanvankelijk uitsluitend in de regiekamer mocht plaatsnemen tijdens het verhoor van verdachte, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet alleen ziet de rechtbank niet in op welke wijze hierdoor verdachte en/of het onderzoek zou zijn geschaad, bovendien is deze handelwijze niet in strijd met de recente uitspraak van de Hoge Raad (LJN: BH3079, HR 30 juni 2009, 08/02411J). Het vorenstaande overziende begrijpt de rechtbank dat de door de verdediging opgeworpen kritiek/tekortkomingen aan de zijde van de opsporing is gedaan ter onderbouwing van de beweerdelijke onvolledigheid van het in deze strafzaak ingestelde onderzoek. Weliswaar heeft de verdediging hierbij niet uitdrukkelijk de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter discussie willen stellen, maar een en ander laat onverlet dat de rechtbank ambtshalve dit punt wel in haar beoordeling heeft meegenomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de geconstateerde tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat daardoor sprake is van ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan en diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan. 4.3.3 Noodweer? De verdediging heeft gesteld dat [slachtoffer] een wapen in zijn handen had en daar ook mee heeft geschoten. Daartoe is gewezen op het rapport van het NFI inzake het aanvullend schotrestenonderzoek d.d. 11 november 2008. De rechtbank stelt vast dat uit dit rapport blijkt dat er kruitsporen op de handen van [slachtoffer], [slachtoffer 2] en [getuige 2] – de inzittenden van de auto – zijn aangetroffen. Er zijn deeltjes met een elementsamenstelling ZnTi aangetroffen die volgens het NFI karakteristiek zijn voor schotrestdeeltjes afkomstig van munitie met de aanduiding Sintox (loodvrije munitie zoals door verdachte gebruikt). In dit rapport is vermeld dat deze deeltjes een verschillende herkomst kunnen hebben. Zo is vermeld dat bij het afvuren van een patroon met een vuurwapen een gaswolk ontstaat met schotresten, welke schotresten in contact kunnen komen met mensen die zich in de directe omgeving van de schutter bevinden. De rechtbank acht aannemelijk dat de inzittenden op deze wijze de schotresten op hun handen hebben gekregen. De omstandigheid dat er op de (schiet)vinger van [slachtoffer] en [getuige 2] een enkel looddeeltje is gevonden terwijl verdachte met loodvrije munitie heeft geschoten, is voor de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat ook [slachtoffer] heeft geschoten. Dat ook [slachtoffer] heeft geschoten, wordt evenmin onderbouwd door het onderzoek door de technische recherche naar een gat in een raam van het nabijgelegen gebouw van de Arbo Unie. De technische recherche heeft geen verband vastgesteld tussen de schade en het onderhavige schietincident. De rechtbank stelt voorts vast dat de technische recherche na het schietincident geen wapen heeft aangetroffen in de auto waarin [slachtoffer] en [slachtoffer 2] zaten. [slachtoffer 2], die naast [slachtoffer] zat, heeft geen vuurwapen bij [slachtoffer] gezien. De rechtbank acht – zoals hiervoor is overwogen – deze verklaring betrouwbaar. Verdachte is de enige die heeft verklaard een vuurwapen bij [slachtoffer] te hebben gezien. De verdediging heeft gesteld dat de omstandigheid dat er geen vuurwapen is aangetroffen in de auto geenszins betekent dat er geen vuurwapen was. Zij heeft gewezen op de mogelijkheid dat [broer slachtoffer] en/of [getuige 2] het wapen van de plaats delict hebben verwijderd. Zij heeft drie momenten genoemd waarop dit gebeurd kan zijn. De rechtbank leidt uit de verklaringen van [getuige 2] , [slachtoffer 2] en [getuige 3] af dat [getuige 2] tijdens dan wel direct na het schieten door verdachte uit de auto is gestapt en is weggerend. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [getuige 2] in een enkel ogenblik – terwijl verdachte nog aan het schieten was – op het idee is gekomen om het wapen van [slachtoffer] mee te nemen voordat hij voor zijn eigen veiligheid wegrende. De rechtbank gaat er niet van uit dat [getuige 2] in die korte tijdspanne een plan heeft bedacht om materiaal (een wapen) dat mogelijk belastend zou zijn voor het slachtoffer weg te maken. De rechtbank gaat er van uit dat [broer slachtoffer] twee maal bij de auto, waarin zijn broer [slachtoffer] zat, is geweest. De rechtbank constateert dat getuigen geen van beide keren hebben gezien dat [broer slachtoffer] een wapen (of iets anders) in zijn handen had. Met betrekking tot de eerste keer dat [broer slachtoffer] naar de auto is gelopen, heeft hij verklaard dat hij door de haast er niet meer aan had gedacht dat hij de afstandsbediening van de televisie nog in zijn handen had. Na het zien van [slachtoffer] liep hij terug naar zijn woning om de afstandsbediening terug te leggen. Thuis liep hij nog wat rond en vervolgens ging hij met [getuige 2] weer terug naar de plaats delict. De rechtbank acht het niet ondenkbaar dat [broer slachtoffer], die net had gehoord dat zijn broer betrokken was bij een schietindicent, zo snel mogelijk naar zijn broer toe wilde en in alle hectiek dingen vergat. Ook de reactie van [broer slachtoffer] na het zien van zijn overleden broer – meteen terug naar huis gaan (vanwege de afstandsbediening) – is niet ongeloofwaardig. Getuige [getuige 6] heeft [broer slachtoffer] omschreven als hysterisch, nadat hij had gekeken of zijn broer nog leefde. Toen [broer slachtoffer] voor de tweede keer op de plaats delict is geweest, is hij opgemerkt door politie en ambulancepersoneel. Iedereen bevond zich op korte afstand van elkaar rondom de auto. Niemand heeft echter gezien dat hij iets uit de auto pakte of met een wapen wegliep. De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat een wapen van [slachtoffer] van de plaats delict is weggemaakt. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] een wapen heeft vast gehad, laat staan dat hij daarmee heeft geschoten. Ook de omstandigheid dat [slachtoffer] hoofdzakelijk aan de rechterzijde van zijn lichaam door kogels is geraakt, lijkt eerder op het tegendeel te duiden nu daaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] recht achter het stuur van de auto zat en het in deze positie onwaarschijnlijk is dat hij een wapen op verdachte richtte. Derhalve is niet aannemelijk dat voor verdachte een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding bestond waartegen hij zich moest verdedigen door met een vuurwapen te schieten. Het beroep op noodweer(exces) kan dan ook niet slagen. 4.3.4 Putatief noodweer? De verdediging heeft zich voorts beroepen op putatief noodweer; verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij zich in een noodweersituatie bevond gezien de omstandigheden van die avond gecombineerd met het feit dat [getuige 1] riep “pas op hij gaat schieten” en het feit dat verdachte zag dat [slachtoffer] iets zwarts vastpakte. De rechtbank stelt voorop dat verdachte niet heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] iets zwarts pakte. Uit de omstandigheden waaronder verdachte heeft geschoten – vanuit staande positie gericht op een in een auto gezeten persoon, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring een andere kant op keek – acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat verdachte iets zwarts heeft gezien. Ook overigens waren de omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat verdachte in redelijkheid kon menen dat er sprake was van een dreigende aanval van [slachtoffer] in zijn richting. Immers, er was weliswaar sprake van een vechtpartij waarbij mogelijk dreigende taal is geuit door [slachtoffer], maar verdachte was bij deze vechtpartij niet betrokken. Bovendien was deze vechtpartij reeds voorbij en beslist in het voordeel van [slachtoffer] op het moment dat verdachte zijn vuurwapen trok. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte en [getuige 1] hebben verklaard dat [mede passagier] na de vechtpartij heeft geroepen dat [slachtoffer] zou gaan schieten, waarna verdachte zijn wapen pakte. Nog daargelaten dat de overige getuigen dit niet hebben gehoord, acht de rechtbank het moment waarop en de omstandigheden waaronder [mede passagier] dit zou hebben geroepen niet zodanig dat verdachte mocht menen dat er sprake was van een reëel gevaar dat hij zou worden neergeschoten. Immers, uit de verklaringen van [mede passagier] (van 18 maart 2008) en [slachtoffer 2] (bij de rechter-commissaris) leidt de rechtbank af dat indien [mede passagier] deze woorden zou hebben geroepen, dit op een moment moet zijn geweest dat hij nog op de grond lag of doende was om op te staan en derhalve geen goed zicht kan hebben gehad op [slachtoffer] die op dat moment naar zijn auto terugliep en instapte. De verdediging heeft in dit verband tenslotte nog gewezen op het schietincident, dat ongeveer een week vóór de schietpartij van 11 maart 2008 plaatshad in café Argentina te Tilburg. Uit nader onderzoek door de politie is niet aannemelijk geworden dat er een (direct) verband bestaat tussen deze schietpartij, [slachtoffer] en verdachte. De enkele CIE-informatie dat de schutter naar Argentina was gebracht door [slachtoffer] en [slachtoffer] en verdachte problemen hadden met elkaar, acht de rechtbank daartoe onvoldoende nu daaruit niet blijkt dat [slachtoffer] de initiator van de schietpartij in Argentina is geweest. Bovendien heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij geen problemen met [slachtoffer] had en [slachtoffer] een vriend van hem was. Voorzover de raadsman heeft verzocht de CIE-informant alsnog als getuige te laten horen, wijst de rechtbank dit verzoek dan ook af. Zij acht dit niet noodzakelijk. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op putatief noodweer wordt verworpen. 4.3.5 Voorbedachte rade? De rechtbank stelt in dit verband voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende is dat komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De rechtbank stelt vast dat verdachte een afspraak heeft gemaakt met [slachtoffer 2] en naar deze afspraak is toegegaan in gezelschap van [getuige 1] met een doorgeladen vuurwapen in zijn broeksband. Verdachte was daarna toeschouwer van de vechtpartij tussen [slachtoffer] en [getuige 1]. Hij is uit zijn auto gestapt en naar voren gelopen. Hij heeft zich verder niet met het gevecht bemoeid. Hij heeft echter evenmin de keuze gemaakt zich uit de situatie terug te trekken. Op enig moment is de vechtpartij ten einde en maken [slachtoffer] en [mede passagier] aanstalten om naar hun auto’s terug te gaan. Op dat moment heeft verdachte er welbewust voor gekozen om zijn vuurwapen ter hand te nemen en de confrontatie aan te gaan. Hij is immers in de richting van de auto van [slachtoffer] gelopen, naar het portierraam aan de bijrijderskant waar [slachtoffer 2] zat. Verdachte heeft zijn beide armen gestrekt en in de richting van [slachtoffer] geschoten. Hij schoot niet slechts één of twee keer, maar zes keer. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat het schieten door verdachte het gevolg is van een kort tevoren genomen besluit en dat verdachte in het tijdsverloop tussen het besluit en de uitvoering daarvan tijd had zich te beraden. Het tijdsverloop tussen het teruglopen van de voorzijde van zijn auto naar het raam aan de bijrijderszijde van de auto van [slachtoffer] is weliswaar kort geweest, echter de rechtbank acht dit voldoende om na te kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is aldus geen sprake geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte gehandeld met voorbedachte rade. 4.3.6 Conclusie Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het voorgaande, feit 1 primair - de moord op [slachtoffer] - wettig en overtuigend worden bewezen. 4.3.7 Mishandeling [slachtoffer 2] De rechtbank acht voorts feit 2 - de mishandeling van [slachtoffer 2] - wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had gehad om [slachtoffer 2] iets aan te doen. Gezien het feit dat 5 van de 6 kogels het lichaam van [slachtoffer] hebben geraakt en slechts 1 het lichaam van [slachtoffer 2], acht de rechtbank deze verklaring van verdachte aannemelijk. Niettemin, door voor [slachtoffer 2] langs een vuurwapen te richten op [slachtoffer], die vlak naast [slachtoffer 2] in de auto zat, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij ook [slachtoffer 2] zou raken. Hij heeft die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Feit 1: Primair: hij op 11 maart 2008 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen vijf kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; Feit 2: op 11 maart 2008 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een vuurwapen een kogel in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te schieten waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen (een schotwond) en pijn heeft ondervonden; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 jaar. Hij heeft voor deze eis in ogenschouw genomen de ernst van de feiten, het leed voor de nabestaanden, de geschokte samenleving, de straffen die in vergelijkbare situaties worden opgelegd, het strafblad van verdachte, de persoonlijke omstandigheden en de omstandigheid dat verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn daden niet lijkt te willen nemen. 6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging refereert zich met betrekking tot een bewezenverklaring terzake doodslag voor feit 1 met verzoek om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer. Voor feit 2 pleit de verdediging tot vrijspraak. Een strafmaatverweer is niet gevoerd. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft op 11 maart 2008 te Tilburg [slachtoffer] dood geschoten. Verdachte heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen: het recht op leven. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] mishandeld, doordat een kogel uit zijn pistool het been van [slachtoffer 2] raakte. De rechtbank acht deze feiten bijzonder ernstig. Zij houdt rekening met alle omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is en het onherstelbaar persoonlijk leed bij de nabestaanden van het slachtoffer. De moeder van [slachtoffer] heeft in haar slachtofferverklaring onder meer aangegeven dat op het moment dat haar zoon is gestorven, het voelt alsof ook haar eigen leven is beëindigd. Zij had een hele goede band met haar zoon. Het idee dat [slachtoffer] nooit meer terug zal keren is voor haar onverdraaglijk. Door het gebeuren is zij zich anders, meer wantrouwend, op gaan stellen tegenover andere mensen. Ook [slachtoffer 2] heeft ernstig te lijden onder de dood van haar vriend. De ware toedracht (motief) van het schietincident blijft onduidelijk. Verdachte heeft zich ten tijde van het bewezenverklaarde kennelijk geen rekenschap gegeven van de mogelijke nadelige gevolgen voor anderen. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is weinig bekend geworden. Verdachte weigerde mee te werken aan een gedragskundig onderzoek bij het Pieter Baan Centrum (PBC). Hij wenste geen enkele keer een gesprek met een onderzoeker aan te gaan. De informatie die door het PBC werd verkregen uit het beperkte milieuonderzoek, is onvoldoende gebleken om hieraan conclusies te verbinden. Het PBC is er daarom niet in geslaagd om de vraag te beantwoorden of bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het rapport van het PBC geeft de rechtbank daarom onvoldoende inzicht in (onder meer) de persoon van verdachte, de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte tijdens het bewezenverklaarde en de kans op recidive. Derhalve gaat de rechtbank er van uit dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft in aanmerking genomen het uitgebreide strafblad van verdachte dat voornamelijk vermogensdelicten omvat en enkele kleinere geweldsdelicten. Alles overwegend, acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een noodzakelijke strafrechtelijke sanctie. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zij heeft daarbij als uitgangspunt voor moord genomen een gevangenisstraf tussen 9 en 12 jaar. Nu over het motief van verdachte en zijn persoon weinig tot niets bekend is geworden, kan de rechtbank daarmee geen rekening houden. Wel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat kennelijk iets is voorgevallen tussen [slachtoffer] en verdachte en dat verdachte zich na het schietincident in Argentina bedreigd heeft gevoeld. De rechtbank zal gelet hierop en in aanmerking genomen dat het strafblad van verdachte geen aanleiding geeft om de straf die als uitgangspunt wordt genomen (aanmerkelijk) te verhogen, de eis van de officier van justitie matigen. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 jaar. 7 De benadeelde partij De benadeelde partij mevrouw [naam] vordert een schadevergoeding van € 10.198,97 voor feit 1. De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar. De verdediging heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn het gevorderde materiële schadebedrag geheel te voldoen, zelfs ongeacht de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: Feit 1 primair: moord; Feit 2: mishandeling; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaar; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Benadeelde partij - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] van € 10.198,97 ter zake van materiële schade; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06) - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam], € 10.198,97 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 85 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04) Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Kok en mr. De Coninck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juli 2009. Mr. De Coninck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging Feit 1: Primair: hij op of omstreeks 11 maart 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen vijf, althans meerdere, kogels in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Subsidiair: hij op of omstreeks 11 maart 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen vijf, althans meerdere, kogels in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht Feit 2: hij op of omstreeks 11 maart 2008 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een vuurwapen meerdere, althans een kogel(s) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te schieten waardoor die [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen (een schotwond) en/of pijn heeft ondervonden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht