
Jurisprudentie
BJ3190
Datum uitspraak2009-07-17
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6330 WIA en 08/572 WIA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6330 WIA en 08/572 WIA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Voldoende medische grondslag. Volgens vaste rechtspraak van de Raad mag de weigering van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, anders dan een intrekking of een herziening van een uitkering, nader worden onderbouwd door duiding van nieuwe functies. Niet in strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel. Voldoende motivatie dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies uit te oefenen.
Uitspraak
07/6330 en 08/572 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2007, 06/2788 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader besluit op bezwaar d.d. 11 januari 2008 genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2009. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Bij besluit van 1 maart 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant aansluitend aan de wettelijke wachttijd per 3 april 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Bij besluit van 22 augustus 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de weigering van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn mogelijkheden en beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 22 augustus 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van appellant te nemen, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische grondslag van het besluit, maar acht met betrekking tot twee van de drie geduide functies onvoldoende gemotiveerd, dat appellant die met zijn beperkingen zou moeten kunnen uitoefenen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd. De Raad kan zich daarbij voorts vinden in de reactie d.d. 7 november 2008 van de bezwaarverzekeringsarts die daarbij voldoende heeft onderbouwd dat de overgelegde informatie van de behandeling in Turkije in 2007 geen reden vormt meer beperkingen aan te nemen evenmin als de visusafwijkingen van appellant.
4.2. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 11 januari 2008 een nieuw besluit genomen en de bezwaren van appellant wederom ongegrond verklaard. Blijkens dit besluit en de daaraan ten grondslag gelegde rapportage, onderschrijft het Uwv het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 22 augustus 2006 in arbeidskundige zin onvoldoende was gemotiveerd, zodat de Raad die motivering niet meer hoeft te beoordelen.
4.3. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak – met verbetering van gronden – dient te worden bevestigd.
5.1. Omdat het Uwv met het nadere besluit van 11 januari 2008 niet aan de bezwaren van appellant is tegemoet gekomen, dient de Raad dat besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure te betrekken. Het beroep van appellant wordt geacht mede tegen dat besluit gericht te zijn. De Raad ziet geen aanleiding dit besluit ter behandeling aan de rechtbank te zenden, maar zal de rechtmatigheid ervan zelf beoordelen.
5.2. Aan het besluit ligt dezelfde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten grondslag als aan het besluit van 22 augustus 2006, waarvan de Raad hiervoor in overweging 4.1 heeft bepaald dat daarin de mogelijkheden en beperkingen van appellant per de datum in geding, 3 april 2006, juist zijn weergegeven.
5.3. Het nadere besluit is gebaseerd op een rapportage d.d. 10 januari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers. Deze is van oordeel dat twee van de drie aanvankelijk aan appellant voorgehouden functies voor hem niet geschikt zijn en heeft twee nieuwe functies geselecteerd. In zijn rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige toegelicht dat deze functies door appellant moeten kunnen worden uitgeoefend. Hij heeft hieromtrent overlegd met de bezwaarverzekeringsarts en de zogenoemde signaleringen van een toelichting voorzien.
5.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad mag de weigering van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, anders dan een intrekking of een herziening van een uitkering, nader worden onderbouwd door de duiding van nieuwe functies zoals in dit geval is gebeurd. Een dergelijke nadere onderbouwing is in beginsel niet -ook niet in dit geval- in strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.
5.5. Naar het oordeel van de Raad is door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport voldoende gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht de drie geduide functies uit te oefenen. Gelet op hetgeen appellant daarmee in beginsel moet kunnen verdienen, resteert een verlies aan verdiencapaciteit van ruim 25%. Dat betekent dat de bezwaren van appellant terecht opnieuw ongegrond zijn verklaard.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en dat het beroep tegen het besluit van 10 januari 2008 ongegrond verklaard moet worden.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.
(get.) R.C. Stam
(get.) J.M. Tason Avila
EV