
Jurisprudentie
BJ3189
Datum uitspraak2009-06-26
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1506 WAV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1506 WAV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wetsartikelen: art. 3, lid 1, a en c Wav, art. 39, 49 en 50 EG-verdrag, art. 8:72, lid 5, Awb
Trefwoorden:tewerkstellingsvergunning, Toetredingsakte, grensoverschrijdende dienstverrichting, Hongarije, notificatieregeling, zelf in de zaak voorzien
Samenvatting:
Betreft een WAV-boete voor tewerkstelling van zes Hongaarse werknemers in de bouwsector. Voor onderdanen van Hongarije geldt vrijheid van dienstverlening in de EU. Vw stelt dat geen sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening, maar van het terbeschikkingstellen van arbeidskrachten. Hierbij is van doorslaggevend belang dat de zes voor hun werkzaamheden niet eerder voor het Hongaarse bedrijf hebben gewerkt en het Hongaarse bedrijf niet eerder in Hongarije daadwerkelijk economische activiteiten heeft verricht van meer dan marginale aard. De rb volgt vw niet. Dit standpunt vindt niet zijn grond in het EG-verdrag en houdt een ontoelaatbare inperking op het vrij verkeer van diensten in. Verweerder moet naar alle relevante feiten en omstandigheden kijken. Uit de gedingstukken blijkt naar het oordeel van de rb dat het hier gaat om een vorm van onderneming die gebruikelijk is in de bouwsector. Beroep gegrond. De rb gaat vervolgens beoordelen of zelf kan worden voorzien in de zaak. Voor grensoverschrijdende dienstverlening geldt de notificatieregeling. De rb overweegt in navolging van de rb Almelo dat deze regeling in strijd is met het communautaire recht omdat ook deze regeling een ontoelaatbare inperking van het recht op vrij verkeer van diensten inhoudt. Deze situatie kan vervolgens onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAV worden gebracht waarmee de vergunningplicht voor eiseres vervalt.
Beroep gegrond, herroeping van bip.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1506 WAV
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2009
inzake
[eiseres] B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
tegen
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 mei 2008 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 11 december 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een bestuurlijke boete van € 48.000,-- opgelegd, vanwege het laten verrichten van arbeid door zes vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 9 april 2009, waar namens eiseres is verschenen [directeur 1], directeur bij eiseres en mr. H. van Straten, advocaat te Tiel. Namens verweerder is verschenen mr. W.G.G. de Bakker, werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken van de Arbeidsinspectie, onderdeel van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Overwegingen
2.1 Op 15 februari 2007 hebben inspecteurs van de Arbeidsinspectie, die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Wav, een arbeidscontrole verricht op de bouwlocatie van gebouwencomplex ‘[bouwlocatie]’ te [plaats]. Zij troffen daar onder meer zes personen aan die arbeid verrichtten, bestaande uit het stukadoren, kitten en afwerken van ramen. Woningstichting Barneveld is opdrachtgever voor de bouw van voornoemd gebouwencomplex. De hoofdaannemer is [bouwbedrijf] Deze laatste heeft eiseres ingehuurd voor de gehele afbouw van het gebouwencomplex. Eiseres heeft vervolgens HunNeth Invest Kft. (hierna: HunNeth) uit Hongarije gecontracteerd om het stucwerk te verrichten. De contactpersoon van HunNeth is enig bestuurslid, [directeur 2].
2.2 Bij nader onderzoek bleek dat voor de hiervoor genoemde zes personen, allen van Hongaarse nationaliteit, geen tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wav was afgegeven. De Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) heeft wel bij brief van 16 februari 2007 aan HunNeth meegedeeld dat op 5 februari 2007 een melding van HunNeth is ontvangen inzake grensoverschrijdende dienstverlening bij eiseres (een zogenoemde notificatie).
2.3 De arbeidsinspecteurs hebben van hun bevindingen op 14 september 2007 een boeterapport opgemaakt.
2.4 Eerdergenoemde [directeur 1] is op 5 maart 2007 gehoord. De arbeidsinspecteurs hebben van hun bevindingen op 14 september 2007 een boeterapport opgesteld. Verweerder heeft eiseres bij brief van 20 november 2007 in kennis gesteld van zijn voornemen om haar een boete van € 48.000,-- op te leggen wegens overtreding van de Wav. Eiseres heeft bij brief van 3 december 2007 haar zienswijze hierop gegeven. Bij het primaire besluit van 11 december 2007 heeft verweerder aan eiseres genoemde boete opgelegd.
2.5 Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
2.6 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.7 Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk c, van de Wav is het verbod bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling:
(a) ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd, of
(c) die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.
2.8 De in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: het Besluit).
In artikel 1e, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav niet van toepassing is met betrekking tot een vreemdeling die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening tijdelijk in Nederland arbeid verricht in dienst van een werkgever die buiten Nederland is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, mits
a. de vreemdeling gerechtigd is als werknemer van deze werkgever de arbeid te verrichten in het land alwaar de werkgever gevestigd is,
b. de werkgever de arbeid in Nederland voor de aanvang daarvan schriftelijk aan de Centrale organisatie voor werk en inkomen heeft gemeld, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken als bedoeld in het tweede lid, en
c. er geen sprake is van dienstverlening die bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
2.9 Dit samenstel van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav en artikel 1e van het Besluit wordt ook wel aangeduid als de notificatieregeling.
2.10 Op grond van artikel 18 van de Wav wordt het niet-naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav aangemerkt als beboetbaar feit.
2.11 In de Beleidsregels boeteoplegging Wav (hierna: de Beleidsregels) zijn regels geformuleerd over de wijze van berekenen en opleggen van de bestuurlijke boete in het kader van de Wav en de daarop berustende bepalingen. Op grond van artikel 1 en de bijbehorende Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,- per illegaal tewerkgestelde vreemdeling.
2.12 Ingevolge artikel 39, eerste lid, van het EG-Verdrag is het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap vrij.
2.13 Ingevolge artikel 49, eerste alinea, van het EG-Verdrag zijn in het kader van de volgende bepalingen de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.
2.14 Ingevolge artikel 50, laatste alinea, van het EG-verdrag voor zover thans van belang, kan degene die de diensten verricht, daartoe zijn werkzaamheden tijdelijk uitoefenen in het land waar de dienst wordt verricht, onder dezelfde voorwaarden als die welke dat land aan zijn eigen onderdanen oplegt.
2.15 Hongarije is op 1 mei 2004 samen met negen andere staten toegetreden tot de Europese Gemeenschap. Ingevolge artikel 24 van de Toetredingsakte zijn ten opzichte van deze nieuwe lidstaten tijdelijke maatregelen van toepassing, zoals bepaald in bijlagen bij de Toetredingsakte. Bijlage X bevat de maatregelen tussen Hongarije en - onder andere -Nederland. In deze bijlage is onder punt 1 onder het kopje Vrij verkeer van personen bepaald dat de artikelen 39 en 49, eerste lid, van het EG-Verdrag, wat betreft het vrij verkeer van werknemers, en de vrijheid van dienstverlening waarbij sprake is van tijdelijk verkeer van werknemers in de zin van artikel 1 van Richtlijn 96/71/EG, tussen Hongarije enerzijds en onder andere Nederland anderzijds, slechts van toepassing onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van de punten 2 tot en met 14.
2.16 Ingevolge punt 2 van Bijlage X mogen in afwijking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot het eind van het tweede jaar na de datum van toetreding van Hongarije, de huidige lidstaten nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen toepassen om de toegang van Hongaarse onderdanen tot hun arbeidsmarkten te regelen. De huidige lidstaten mogen dergelijke maatregelen blijven toepassen tot het einde van het vijfde jaar na de datum van toetreding van Hongarije.
2.17 Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ingevolge Bijlage X het recht op het vrij verkeer van werknemers, zoals neergelegd in artikel 39 van het EG-Verdrag, tijdelijk te beperken en heeft door voortzetting van de overgangsperiode de vergunningplicht ingevolge de Wav tot 1 mei 2007 gehandhaafd (TK 2003-2004, 29 407, nr. 1 e.v.). In Bijlage X is tussen Hongarije en Nederland geen overgangsregeling getroffen voor het vrij verkeer van diensten.
2.18 Verweerder heeft aan de boete ten grondslag gelegd dat geen sprake is geweest van grensoverschrijdende dienstverlening waarvoor notificatie zou volstaan. Volgens verweerder gaat het hier om het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Deze situatie valt onder artikel 2 van de Wav en leidt tot de opgelegde boete.
2.19 Eiseres heeft betoogd dat de eis van een tewerkstellingsvergunning in het geheel niet mag worden gesteld bij grensoverschrijdende dienstverrichting. Voorts heeft zij gesteld dat in dit specifieke geval die eis niet gesteld mocht worden.
2.20 De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of in deze situatie sprake is van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten of van grensoverschrijdende dienstverrichting en wat daarvan het gevolg moet zijn.
2.21 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2008, LJN: BC3078, kan het beperken van de vrijheid van dienstverrichting door middel van nationale maatregelen gerechtvaardigd zijn, in de situatie waarin met de terbeschikkingstelling wordt beoogd de desbetreffende werknemer, anders dan tijdelijk voor zover nodig voor de terbeschikkingstelling, te laten toetreden tot de arbeidsmarkt van de lidstaat van tewerkstelling dan wel de beperkingen met betrekking tot het vrije werknemersverkeer te omzeilen. Dit leidt de Afdeling af uit de arresten van het Hof van Justitie EG (HvJ EG) van 27 maart 1990 in zaak nr. C-113/89 (Rush-Portuguesa; RV 1990, 89), 9 augustus 1994, in zaak nr. C-43/93 (Van der Elst; RV 1994, 89), 21 oktober 2004 in zaak nr. C-445/03 (Commissie tegen Luxemburg; RV 2004, 92), 19 januari 2006 in zaak nr. C-244/04 (Commissie tegen Duitsland; RV 2006, 31) en van 21 september 2006 in zaak nr. C-168/04 (Commissie tegen Oostenrijk; RV 2006, 43). Volgens het HvJ EG doet die situatie zich in het algemeen niet voor, indien 1). een dienstbetrekking bestaat tussen de terbeschikkinggestelde werknemer en de dienstverrichter, 2). die werknemer zijn hoofdactiviteit in de lidstaat van herkomst uitoefent en 3). hij na de dienstverrichting naar die lidstaat terugkeert. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak evenzeer heeft overwogen, dienen bij de vraag of in dit geval door middel van een tewerkstellingsvergunning de vrijheid van dienstverrichting mag worden beperkt, alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken.
2.22 Ter zitting heeft verweerder erkend dat in dit geval aan het hiervoor als eerste en als derde genoemde criterium wordt voldaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of aan het tweede criterium, dat inhoudt dat de werknemer zijn hoofdactiviteit in de lidstaat van herkomst uitoefent, is voldaan.
2.23 Volgens verweerder is het tweede criterium niet voldaan, omdat de zes aangetroffen werknemers voorafgaand aan hun werkzaamheden bij eiseres niet eerder voor HunNeth hebben gewerkt. Zij zijn allen vlak voor de overeenkomst tussen HunNeth en eiseres bij HunNeth in dienst gekomen. Niet is gebleken dat de werknemers hun hoofdactiviteit in Hongarije uitoefenen. Evenmin is gebleken dat HunNeth zich in Hongarije met name en structureel heeft toegelegd op stucwerkzaamheden, dan wel aldaar enige andere reële en daadwerkelijke economische activiteiten van meer dan marginale aard heeft verricht, aldus verweerder.
2.24 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat uit het voorgaande volgt dat niet aan het als tweede genoemde criterium kan zijn voldaan. Dit zou namelijk betekenen dat een startende onderneming, die haar eerste opdracht heeft gekregen, feitelijk geen gebruik zou kunnen maken van het vrij verkeer van diensten binnen de EG. Verweerder maakt het vrij verkeer van dienstverrichting voorts met de eis dat de werknemers al lang(er) in dienst moeten zijn bij de dienstverrichter juist in de bouwsector zeer lastig, nu deze gekenmerkt wordt door overeenkomsten die voor korte tijd of voor de duur van bepaald werk worden gesloten. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt iedere grond in het EG-verdrag voor een dergelijke inperking van het recht op vrije dienstverrichting. De rechtbank vindt steun voor dit standpunt in de overwegingen 32 tot en met 34 van het arrest van HvJ EG van 21 oktober 2003, C-445/03 (Commissie/Luxemburg), LJN: BG1293.
2.25 Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in deze situatie aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden moeten beoordelen of door middel van een tewerkstellingsvergunning de vrijheid van dienstverrichting mag worden beperkt.
2.26 Uit de stukken, met name de verklaringen van de zes Hongaarse werknemers, en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. [directeur 2], directeur van HunNeth, was dagelijks op de bouwplaats van “[bouwlocatie]” aanwezig om de zes Hongaarse werknemers zelf instructie te geven. Zij ontvingen hun werkopdrachten ook direct van [directeur 2]. De Hongaarse werknemers hebben met [directeur 2] afgesproken werkzaamheden te gaan verrichten in Hongarije. De klus in Nederland kwam er tussendoor, zo meldden de werknemers. Voorts blijkt uit de tussen eiseres en HunNeth gesloten aannemingsovereenkomst, die door verweerder overigens pas in beroep is opgevraagd bij eiseres, dat eiseres HunNeth per afgewerkte vierkante meter betaalde en dat er dus niet is gewerkt op basis van uurloon.
Deze feiten en omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval sprake is geweest van onderaanneming en dus van een vorm van dienstverrichting die verweerder ten onrechte heeft gekwalificeerd als het terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. Dit brengt mee dat verweerder ten onrechte aan eiseres op deze grond een boete van € 48.000,-- heeft opgelegd wegens het ontbreken van tewerkstellingsvergunningen voor de zes Hongaarse werknemers. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.27 Ingeval een besluit wordt vernietigd, dient de rechtbank de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te onderzoeken. Zoals hiervoor is overwogen is sprake van een situatie van grensoverschrijdende dienstverrichting. Voor deze situatie geldt ingevolge artikel 3 van de Wav de hiervoor vermelde notificatieregeling. Niet is in geschil dat de werkzaamheden van HunNeth voor eiseres zijn gestart op 8 januari 2007 en dat er op 5 februari 2007, dus ná aanvang van de werkzaamheden, notificatie van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat indien notificatie niet tijdig plaatsvindt sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wav en een boete wordt opgelegd. Eventueel kan verweerder deze boete matigen. Verweerder heeft in deze concrete zaak geen standpunt over de late notificatie en de eventuele matiging willen innemen. Eiseres heeft betoogd dat de notificatieregeling op zichzelf in strijd is met het recht op vrij verkeer van diensten.
2.28 De rechtbank overweegt - in navolging van de overwegingen van de rechtbank Almelo die in haar uitspraak van 12 februari 2009, LJN: BH 2695 een oordeel heeft gegeven in een vergelijkbare situatie - het volgende.
2.29 De tekst van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav laat toe dat daaronder ook de dienstverlener wordt gebracht die in Nederland tijdelijk werkzaamheden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening of die zich in Nederland wil vestigen. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008, LJN BF3901, r.o. 2.3.1. Gelet op de rechtspraak van het HvJ EG, zoals onder andere neergelegd in eerdergenoemd arrest Rush Portuguesa, zou kunnen worden betoogd dat ook het personeel van de dienstverlener onder de werking van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav moet worden gebracht. Dit arrest stelt immers met zoveel woorden dat de artikelen 49 en 50 van het EG-verdrag zich verzetten tegen de eis van een tewerkstellingsvergunning.
2.30 De wet- en regelgever hebben echter niet voor deze uitleg gekozen, maar geprobeerd tegemoet te komen aan de communautaire bezwaren tegen een vergunningplicht door de invoering van de notificatieregeling. Het desbetreffende artikel 1e van het Besluit heft de vergunningplicht slechts onder bepaalde voorwaarden op. Eén van deze voorwaarden is dat een voorafgaande schriftelijke mededeling van de komende dienstverrichting wordt verlangd. Deze wettelijke constructie heeft tot gevolg dat de vergunningplicht blijft bestaan als niet is voldaan aan het administratieve voorschrift van artikel 1e van het Besluit. De tewerkstelling zonder vergunning blijft dan strafbaar, ook in de gevallen dat daadwerkelijk sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening in de zin van de artikelen 49 en 50 van het EG verdrag. Wel kennen de Beleidsregels een lagere boete voor het geval van grensoverschrijdende dienstverlening waarbij niet voor aanvang van de werkzaamheden is genotificeerd, maar wel binnen twee weken na ontdekking van dit verzuim. Dit neemt echter niet weg, dat de wettelijke strafbaarstelling gelijk is aan de gevallen waarin de dienstverlener geen communautaire bescherming geniet. Bovendien geldt deze lagere boete alleen in het geval waarin alsnog tijdig wordt genotificeerd. Blijft dit achterwege, dan is in ieder geval de dienstverlener en mogelijk ook een of meer anderen, een boete verschuldigd van € 8.000,-- per werknemer.
2.31 Naar het oordeel van de rechtbank is dit zowel naar systematiek als naar effect in strijd met het vrije verkeer van diensten zoals neergelegd in de artikelen 49 en 50 van het EG- verdrag. Volgens vaste rechtspraak van HvJ EG kan in een geval als het onderhavige, de vrijheid van dienstverrichting als grondbeginsel van het EG-verdrag slechts worden beperkt door regelingen die hun rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang. De desbetreffende nationale regeling moet verder wel geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en mag niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel (bijvoorbeeld HvJ EG 23 november 1999, NJ 2000, 251). Aan deze laatste proportionaliteitseis is niet voldaan. Er mag niet uit het oog worden verloren dat een schriftelijke melding eenvoudig niet-tijdig of niet-volledig kan blijken te zijn. Tegelijkertijd is op het niet-naleven van het administratieve voorschrift van artikel 1e van het Besluit een hoge boete gesteld die het tewerkstellen van (een) vreemdeling(en) zeer onaantrekkelijk maakt. Daarmee gaat de beperking op het vrije verkeer van diensten verder dan nodig is voor de handhaving van bedoeld administratief voorschrift.
2.32 Aan deze strijd met het communautaire recht kan op eenvoudige wijze een einde komen, en wel door het nationale recht zo uit te leggen dat de strijdigheid wordt opgeheven. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 2.29 kan de onderhavige situatie worden gebracht onder de noemer van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, waarmee de vergunningplicht in gevallen als de onderhavige vervalt.
2.33 Samenvattend heeft verweerder eiseres geen boete op grond van artikel 2 van de Wav mogen opleggen omdat in deze situatie sprake is van grensoverschrijdende dienstverrichting als bedoeld in de artikelen 49 en 50 van het EG-verdrag. Niet alleen het bestreden besluit komt daarmee voor vernietiging in aanmerking, ook het primaire besluit kan niet in stand blijven. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 11 december 2007 te herroepen.
2.34 De rechtbank is van oordeel dat de herroeping van het besluit van 11 december 2007 een gevolg is van aan het bestuur te wijten onrechtmatigheid. Zij ziet dan ook aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb te veroordelen in de kosten van eiseres in de bezwaarprocedure. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 644,- voor verleende rechtshulp, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting, waarde per punt € 322,-, met wegingsfactor 1. De rechtbank acht eveneens termen aanwezig verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Bpb begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 322.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart het beroep gegrond,
3.2 vernietigt het bestreden besluit,
3.3 verklaart het bezwaar tegen het boetebesluit van 11 december 2007 alsnog gegrond en herroept dit besluit,
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in zowel de bezwaar- als beroepsfase ten bedrage van € 1288,-, te betalen door de Staat der Nederlanden,
3.5 bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,- aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra als voorzitter en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. M.P. Glerum als leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.
De griffier: De voorzitter:
mr. M.E.C. Bakker mr. K.J. Veenstra
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s Gravenhage.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.