Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3185

Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers09-1286
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

dwangsom - overtreding bestemmingsplanvoorschriften - aan golfbaan gerelateerde horecavoorzieningen


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummer: AWB 09/1286 uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juli 2009 als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen de vennootschap onder firma "[VOF]", gevestigd te [vestigingsplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. I. Grijpma, advocaat te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland (hierna: het college), verweerder, gemachtigde: R. Korvemaker, werkzaam bij de gemeente Ameland. Procesverloop Bij brief van 20 mei 2009 heeft het college [X] (hierna ook: [X]) onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00, gelast binnen een termijn van 4 weken na verzending van deze brief het strijdig gebruik van het horecagedeelte van het clubhuis van de Golfbaan d’Amelander Duinen BV aan de Oosterhiemweg 20 te Hollum-Ameland (hierna: het clubhuis) te beëindigen. Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 30 juni 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is ter zitting behandeld op 8 juli 2009. [X] en [Y], exploitanten van het restaurant, zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college is verschenen bij zijn gemachtigde. Motivering Feiten 1.1 Verzoekster exploiteerde van 3 maart 2004 tot ongeveer vorig jaar een restaurant aan de [adres]. Bij brief van 24 november 2008 hebben de exploitanten van het restaurant en de Golfbaan d’Amelander Duinen BV de raad van de gemeente Ameland verzocht de bestemming op het perceel zodanig te wijzigen dat in een deel van het clubhuis een restaurant geëxploiteerd kan worden. Daartoe is overwogen - samengevat weergegeven - dat de huidige horecavoorzieningen niet voldoen aan de eisen die golfers en overige bezoekers van de golfbaan daaraan tegenwoordig stellen en de exploitanten van het restuarant een nieuwe locatie zoeken voor hun restaurant. De bedoeling is dat het horecagedeelte van het clubhuis marktconform verhuurd zal worden en dat het ingericht zal worden als kwaliteitsrestaurant, waar zowel eenvoudige als uitgebreide lunches en diners, evenals alle soorten warme en koude dranken ten behoeve van golfers en overige bezoekers zullen worden geserveerd. 1.2 Bij brief van 12 februari 2009 heeft het college Golfbaan d' Amelander Duinen BV bericht dat het de gemeenteraad zal adviseren haar verzoek tot wijziging van de bestemming op het perceel af te wijzen. Op 2 maart 2009 is voormeld verzoek besproken in een vergadering van een commissie van de raad van de gemeente. Naar aanleiding van die bespreking is het verzoek om wijziging van de bestemming bij brief van 10 maart 2009 ingetrokken. 1.3 Inmiddels heeft verzoekster op de website www.fryslanculinair.nl bekendgemaakt dat haar restaurant [VOF] gaat verhuizen naar het clubhuis. Hierop heeft de gemeente [X] bij brief van 12 januari 2009 meegedeeld dat ter plaatse ondergeschikte horeca is toegestaan, mits deze gerelateerd is aan de ter plaatse ontplooide activiteiten, zoals de golfsport. 1.4 Bij brief van 23 april 2009 heeft het college [X] meegedeeld dat op 11 april 2009 bij een controle is geconstateerd dat in het clubhuis in strijd met het bestemmingsplan aan personen die geen binding hebben met de golfsport de mogelijkheid wordt geboden een maaltijd te nuttigen. Het college is daarom voornemens [X] een last onder dwangsom op te leggen indien dit strijdige gebruik niet binnen twee weken na verzending van deze brief is beëindigd. [X] wordt bij deze brief in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze omtrent dit voornemen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft [X] bij brief van 6 mei 2009 gebruik gemaakt. 1.5 Bij het bestreden besluit heeft het college [X] de aangekondigde last onder dwangsom opgelegd. Het geschil 2. Verzoekster betwist dat zij op het perceel activiteiten verricht die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens haar ontplooit zij ter plaatse geen zelfstandige horeca-activiteiten. Beoordeling van het verzoek 3.1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. 3.2 Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat voor beantwoording van de vraag of de gevraagde voorziening, gelet op de betrokken belangen toewijsbaar is, bepalend is of de opgelegde last onder dwangsom in bezwaar stand zal houden. 3.3 Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:21 van de Awb, zoals die artikelen luidden voor 1 juli 2009, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met, bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb, zoals dat artikel luidde voor 1 juli 2009, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. 3.4 Aan de last onder dwangsom heeft het college overtreding van artikel 8 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Binnenduinrandzone Hollum-Ballum 1996” (hierna: het bestemmingsplan), in samenhang bezien met artikel van 18, eerste lid, van de planvoorschriften, ten grondslag gelegd. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming “Dag-recreatief gebied”. Ingevolge artikel 8.1 van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming “Dag-Recreatief” bestemd voor: a. het uitoefenen van dag-recreatieve activiteiten (waaronder wordt verstaan het gebruik als speelterrein, het wandelen, fietsen, de ruitersport en het beoefenen van de golfsport); b. behoud en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden; één en ander met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Ingevolge 8.1.2.1 van de planvoorschriften zijn -voor zover hier van belang- op de gronden met deze bestemming de volgende voorzieningen toegelaten: een (overdekte) afslagplaats ten behoeve van een driving range, gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud van de golfbaan en voor schuilgelegenheid annex sanitaire voorzieningen alsmede ondergeschikte en aan de ter plaatse ontplooide activiteiten gerelateerde detailhandels- en horecavoorzieningen. Uit artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat het verboden is opstallen en gronden te gebruiken in strijd met de in het plan daaraan gegeven bestemming. 3.5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat ter beoordeling staat of ten tijde van het bestreden besluit in het clubhuis met het bestemmingsplan strijdige horeca-activiteiten plaatsvonden. Dit betekent dat de na het bestreden besluit door verzoekster getroffen maatregelen in deze procedure buiten beschouwing gelaten moeten worden. 3.6 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de horeca-activiteiten in het clubhuis aan te merken waren als zelfstandige horeca-activiteiten, niet zijnde horeca-activiteiten die ondergeschikt waren aan de ter plaatse ontplooide activiteiten. Uit de gedingstukken, in het bijzonder de in rechtsoverweging 1.1. genoemde brief van 28 november 2008, en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende komen vast te staan dat feitelijk sprake is geweest van verplaatsing van de door verzoekster aan de [adres] uitgeoefende zelfstandige horeca-activiteiten naar het clubhuis. In dit verband merkt de voorzieningenrechter ook op dat ter zitting de exploitanten van het restaurant hebben verklaard dat de huidige inboedel inclusief keukenapparatuur afkomstig is van het aan de [adres] geëxploiteerde restaurant. Niet is gebleken dat de aard en de omvang van de activiteiten zodanig gewijzigd zijn dat niet meer gesproken kan worden van zelfstandige horeca-activiteiten. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen de aard van de geserveerde gerechten (zowel eenvoudige als uitgebreide lunches en diners), de openingstijden (9:00 tot 23:00), de ruimte voor circa 30 gasten en het, mede gelet op informatie afkomstig van het internet, toegankelijk zijn van het restaurant voor iedereen. 3.7 De stelling van verzoekster dat thans geen feesten en partijen in de horeca-inrichting gehouden zullen worden -wat daar overigens van zij- leidt niet tot een ander oordeel. De overige, reguliere, horeca-activiteiten, bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende grond om deze te kunnen kwalificeren als zelfstandige horeca-activiteiten: zij dienen op één lijn te worden gesteld met activiteiten, zowel voor wat betreft aard als omvang, die doorgaans in een op zich zelf staand restaurant plaatsvinden. Ook in de door verzoekster gestelde omstandigheid dat het in de golfwereld gebruikelijk is dat in het clubhuis horeca-voorzieningen worden aangeboden die vergelijkbaar zijn met die van een kwaliteitsrestaurant, ziet de voorzieningenrechter geen grond om anders te oordelen. Die omstandigheid laat onverlet dat de planwetgever er voor gekozen heeft dat ter plaatse enkel horecavoorzieningen zijn toegestaan die in elk geval ondergeschikt moeten zijn aan de ter plaatse ontplooide activiteiten. In dit verband merkt de voorzieningenrechter op dat ondergeschikte horecavoorzieningen een wezenlijk andere ruimtelijke uitstraling hebben dan zelfstandige horecavoorzieningen. Vanwege de meer publiekaantrekkende werking van zelfstandige horeca-inrichtingen zal ter plaatse van zo'n inrichting de omgeving intensiever worden gebruikt. Uit het bovenstaande volgt reeds dat ten tijde van het bestreden besluit in het clubhuis met het bestemmingsplan strijdige horeca-activiteiten plaatsvonden. 3.8 De voorzieningenrechter stelt verder vast, hetgeen door verzoekster ook niet is bestreden, dat ten tijde van het bestreden besluit in het clubhuis aan een ieder horecavoorzieningen aangeboden werden, ongeacht of betrokkene in het kader van de golfsport, aanwezig was of niet. Daarnaast is gebleken dat verzoekster ook op internet kenbaar heeft gemaakt dat een ieder welkom is in het restaurant. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de horecavoorzieningen voorheen ongeveer vijf jaar zelfstandig zijn aangeboden aan de [adres] en er dus vanuit mag worden gegaan dat het restaurant [VOF] een zekere naamsbekendheid en klantenkring heeft opgebouwd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden uitgesloten dat een niet te verwaarlozen deel van de klanten van het horeacagedeelte van het clubhuis uitsluitend voor het nuttigen van spijzen en/of dranken komt. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit de horeca-activiteiten in het clubhuis niet voldoende gerelateerd waren aan de ter plaatse ontplooide activiteiten, in dit geval de golfsport. 3.9 Uit de rechtsoverwegingen 3.6, 3.7 en 3.8 vloeit voort dat sprake is van overtreding van een wettelijke voorschrift en het college dus bevoegd was om hieraan met toepassing van artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 5:21 van de Awb, een eind te maken. 3.10 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Verzoekster heeft niet gesteld dat het college een kennelijk onredelijk gebruik van zijn handhavingsbevoegdheid heeft gemaakt. 3:11 Uit het voorgaande volgt dat geen reden is om aan te nemen dat de opgelegde last onder dwangsom in bezwaar geen stand zal houden. Om die reden zal het verzoek dan ook worden afgewezen. 3:12 De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten. Beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is op 10 juli 2009 in het openbaar uitgesproken. P.G. Wijtsma B.M. van der Doef Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Afschrift verzonden op: 10 juli 2009