
Jurisprudentie
BJ3136
Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers198336 FA RK 08-5901
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers198336 FA RK 08-5901
Statusgepubliceerd
Indicatie
Voor zover het verzoek van partijen strekt tot verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap, is daarop toepasselijk het Marokkaans recht aangezien partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de Marokkaanse nationaliteit bezaten. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het Marokkaans recht geen huwelijksgoederengemeenschap kent zodat het verzoek tot verdeling dient te worden afgewezen. Niet valt in te zien dat – zoals de man stelt – op grond van de redelijkheid en billijkheid het bestaan van een gemeenschap van goederen zou kunnen worden aangenomen. Voor zover de man op grond van de redelijkheid en billijkheid een verrekeningsplicht van de vrouw jegens de man aangewezen acht, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank daartoe onvoldoende redengevende argumenten aangevoerd. Weliswaar voert de man in dit verband aan dat hij al twintig jaar als kostwinner voor de vrouw en de kinderen heeft gezorgd en dat van dit inkomen alle kosten werden betaald en voorts dat hij kredieten uitsluitend op zijn naam is aangegaan in het kader van gezins¬hereniging. Deze omstandigheden zijn echter niet zodanig uitzonderlijk dat deze een afwijking rechtvaardigen op het uitgangspunt van afwezigheid van elke huwelijks¬gemeenschap. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat er schulden op beider naam staan en dat de vrouw onbetwist heeft aangevoerd dat de schulden in 2001 zijn aangegaan zodat van de man had mogen worden verwacht dat hij de sindsdien verstreken tijd had aangewend om de schulden af te lossen.
Overigens hebben partijen ten aanzien van de inboedel aangegeven dat er geen verdeling meer nodig is nu de inboedel reeds genoegzaam tussen partijen is verdeeld. Voorts hebben zij aangegeven dat ieder de op zijn/haar naam gestelde bankrekening behoudt.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team familierecht
Enkelvoudige Kamer
Zaaknummer: 198336 FA RK 08-5901
Beschikking betreffende echtscheiding,
in de zaak van
[naam van de man],
wonende te [woonplaats van de man],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.J.W. Vugs,
en
[naam van de vrouw],
wonende te [woonplaats van de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.G. Dictus.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 31 december 2008 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 18 februari 2009 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de op 24 maart 2009 ontvangen reactie op het zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de op 20 en 25 mei 2009 ontvangen brieven van de advocaat van de vrouw met bijlagen;
- de op 20 mei 2009 ontvangen brief van de advocaat van de man met bijlagen;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van 9 december 2008;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 5 juni 2009.
2. De verzoeken
De man verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
De vrouw verzoekt, naar de rechtbank begrijpt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 600,= per maand;
- bepaling dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn;
- bepaling dat de dochter [naam dochter] haar hoofdverblijf zal hebben bij haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [naam dochter] van € 300,= per maand.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken vast
- dat zij op [huwelijksdatum] in de gemeente [plaats huwelijk] met elkaar zijn gehuwd;
- dat zij uit dit huwelijk twee kinderen hebben;
- dat de vrouw de Marokkaanse nationaliteit en de man de Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit bezit;
- dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2 De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe aangezien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift partijen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland.
Echtscheiding
3.3 Partijen hebben weliswaar beiden de Marokkaanse nationaliteit maar de man bezit tevens de Nederlandse nationaliteit. De man heeft wat betreft het toepasselijk recht ten aanzien van de echtscheiding een keuze voor het Marokkaans recht gemaakt. Met de man is ook de vrouw van mening dat het Marokkaans recht toepasselijk is. Nu de man ter zitting desgevraagd uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij de sterkste band heeft met Marokko, zal de rechtbank terzake Marokkaans recht toepassen. Het verzoek tot echtscheiding ligt voor toewijzing gereed nu is gebleken dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en dat een verzoeningspoging tussen partijen door een bemiddelaar is mislukt.
Verdeling gemeenschappelijke goederen
3.4 Voor zover het verzoek van partijen strekt tot verdeling van de huwelijksgoederen-gemeenschap, is daarop toepasselijk het Marokkaans recht aangezien partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de Marokkaanse nationaliteit bezaten. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het Marokkaans recht geen huwelijksgoederengemeenschap kent zodat het verzoek tot verdeling dient te worden afgewezen. Niet valt in te zien dat – zoals de man stelt – op grond van de redelijkheid en billijkheid het bestaan van een gemeenschap van goederen zou kunnen worden aangenomen. Voor zover de man op grond van de redelijkheid en billijkheid een verrekeningsplicht van de vrouw jegens de man aangewezen acht, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank daartoe onvoldoende redengevende argumenten aangevoerd. Weliswaar voert de man in dit verband aan dat hij al twintig jaar als kostwinner voor de vrouw en de kinderen heeft gezorgd en dat van dit inkomen alle kosten werden betaald en voorts dat hij kredieten uitsluitend op zijn naam is aangegaan in het kader van gezins¬hereniging. Deze omstandigheden zijn echter niet zodanig uitzonderlijk dat deze een afwijking rechtvaardigen op het uitgangspunt van afwezigheid van elke huwelijks¬gemeenschap. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet is gebleken dat er schulden op beider naam staan en dat de vrouw onbetwist heeft aangevoerd dat de schulden in 2001 zijn aangegaan zodat van de man had mogen worden verwacht dat hij de sindsdien verstreken tijd had aangewend om de schulden af te lossen.
Overigens hebben partijen ten aanzien van de inboedel aangegeven dat er geen verdeling meer nodig is nu de inboedel reeds genoegzaam tussen partijen is verdeeld. Voorts hebben zij aangegeven dat ieder de op zijn/haar naam gestelde bankrekening behoudt.
Huurrecht
3.5 Het verzoek tot het verkrijgen van het huurrecht wordt volgens Nederlands internationaal privaatrecht beheerst door Nederlands recht nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen.
3.6 Ter zitting heeft de man aanvullend mondeling verzocht om bepaling dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het in dit stadium indienen van het aanvullend verzoek. De rechtbank passeert in het licht van onderhavige verzoekschriftprocedure, die in beginsel aan minder vormen is gebonden dan de dagvaardingsprocedure, het bezwaar van de vrouw nu zij niet onredelijk is belemmerd in de mogelijkheid tot het voeren van verweer en ook overigens ter zitting feitelijk verweer heeft gevoerd.
3.7 Terzake de woning stelt de man dat hij langer dan de vrouw in de echtelijke woning heeft gewoond. Eerst bij voorlopige voorzieningen heeft de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning toegewezen gekregen en was hij genoodzaakt naar een andere woonruimte uit te zien. De man kan zijn huidige woning echter maar zes maanden bewonen omdat dit een sloopwoning is. Voorts staat de vrouw veel langer ingeschreven voor andere woonruimte, aldus de man.
3.8 De vrouw stelt dat zij sedert december 2008 met de dochters in de echtelijke woning verblijft. De man heeft al een huurcontract voor een andere woning. Voor zover de man een andere woonruimte zal moeten zoeken, zal dat voor hem gemakkelijker zijn dan voor de vrouw en de twee bij haar verblijvende dochters, aldus de vrouw.
3.9 De rechtbank overweegt dat beide partijen een te respecteren belang hebben bij het gebruik van de echtelijke woning. De rechtbank acht echter noch het argument van de vrouw dat de man reeds een huurcontract heeft voor een andere woning, noch het argument van de man dat hij langer in de woning heeft gewoond van voldoende gewicht om de woning aan de vrouw dan wel aan de man toe te wijzen. Ook overigens zijn tussen partijen geen argumenten aangevoerd die toewijzing aan de man dan wel de vrouw kunnen rechtvaardigen zodat de rechtbank in dit specifieke geval rekening zal houden met de belangen van de
(jong-) meerderjarige kinderen van partijen. Nu uit de als produktie 10 en 11 bij verweerschrift overgelegde verklaringen van de dochters van partijen blijkt dat zij gezien het moeizame samenwonen van hen met de man een voorkeur hebben voor samenwonen met de vrouw, zal de rechtbank het belang van de vrouw en de kinderen bij het gebruik van de woning laten prevaleren boven dat van de man en bepalen dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat met de vrouw moet worden aangenomen dat de man eerder erin zal slagen vervangende woonruimte te vinden voor hem alleen dan de vrouw voor haar en de bij haar verblijvende kinderen. Overigens is tussen partijen ter zitting overeengekomen dat de man nog € 141,61 zal voldoen aan de vrouw terzake de verschuldigde huur van december 2008.
Hoofdverblijf van [naam dochter]
3.10 Op de voorziening met betrekking tot het hoofdverblijf van [naam dochter] is het Nederlands recht toepasselijk als het recht van de gewone verblijfplaats van het betrokken kind. In haar verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van de jong-meerderjarige [naam dochter] is de vrouw niet-ontvankelijk. [naam dochter] is immers na indiening van het verzoekschrift meerderjarig geworden, zodat de rechtbank ten aanzien van haar geen voorzieningen meer kan treffen, met uitzondering van het onder rechtsoverweging 3.11 te behandelen verzoek met betrekking tot de onderhoudsbijdrage, nu [naam dochter] haar moeder in deze heeft gemachtigd en de man ter zitting uitdrukkelijk heeft ingestemd met de behandeling van dat verzoek.
Onderhoudsbijdrage [naam dochter] en de vrouw
3.11 Op de voorziening met betrekking tot een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [naam dochter] is het Nederlands recht toepasselijk als het recht van de gewone verblijfplaats van het betrokken kind. Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw is in beginsel van toepassing het Marokkaans recht nu dit recht van toepassing is op het echtscheidingsverzoek.
De vrouw heeft aangevoerd dat in casu toepassing moet worden gegeven aan artikel 11 lid 1 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973 (Trb. 1974, 86), verder te noemen het verdrag. De vrouw stelt dat toepassing van Marokkaans recht leidt tot strijd met de openbare orde in de zin van artikel 11 lid 1 van het verdrag. Volgens de vrouw is het feit dat zij naar Marokkaans recht geen aanspraak kan maken op alimentatie in strijd met het doel van het verdrag. De vrouw is dan immers aangewezen op bijstand door de Nederlandse staat. Voorts acht zij toepassing van Marokkaans recht in strijd met het humanitaire doel van steun en bijstand tussen de echtgenoten.
De man stelt dat aan artikel 8 van het verdrag onverkort toepassing moet worden gegeven. De vrouw is jong, gezond en heeft geen minderjarig(e) kind(eren) te verzorgen, aldus de man.
3.12 Tussen partijen is niet in geschil dat naar Marokkaans recht de vrouw naar haar huidige omstandigheden categorisch geen aanspraak geven op alimentatie door de man. Gelet op het feit dat de man en de vrouw meer dan 20 jaar getrouwd zijn, ruim 11 jaar respectievelijk ruim 7 jaar in Nederland hebben gewoond en daar ook wensen te blijven wonen, alsmede gelet op het in Nederland geldende beginsel van lotsverbondenheid tussen mensen die (vele jaren) met een huwelijk aan elkander verbonden zijn, welke lotsverbondenheid met zich brengt dat de (wederzijdse) onderhoudsverplichting ook na ontbinding van het huwelijk nog voortduurt, acht de rechtbank de uitkomst in onderhavige geval, bij toepassing van Marokkaans recht, in strijd met de openbare orde. Overigens wijst de rechtbank erop dat deze uitleg van artikel 11 lid 1 van het verdrag in lijn ligt met de in het verdrag opgenomen artikelen 5 en 6. Het slagen van het beroep op artikel 11 lid 1 van het verdrag brengt met zich dat de verwijzingsregel van artikel 8 van het verdrag buiten toepassing blijft. De rechtbank zal op grond van artikel 4 van het verdrag Nederlands recht toepassen.
3.13 De behoefte van [naam dochter] aan de verzochte bijdrage ter hoogte van € 300,= is niet weersproken en staat daarmee vast. De man betwist wel de hoogte van de behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte bijdrage. De man betwist voorts de draagkracht te bezitten tot het voldoen van die bijdrage.
3.14 Voor de bepaling van de hoogte van de behoefte van de vrouw is van belang het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het verbreken van de feitelijke samenleving in 2008. Vaststaat dat alleen de man inkomen genoot. Blijkens de door de man als produktie 11 in het geding gebrachte jaaropgaaf 2008 bedroeg het inkomen van de man in 2008
€ 42.644,=. Het netto besteedbaar inkomen van de man waarop de berekening van de behoefte van de vrouw kan worden gebaseerd heeft de rechtbank, uitgaande van voornoemd inkomen, berekend op € 2.292,= per maand. Daarbij is een correctie toegepast terzake de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage in de premie zorgverzekering. In fiscaal opzicht is rekening gehouden met de van toepassing zijnde premies, de algemene heffingskorting en arbeidskorting en de verschuldigde inkomsten¬belasting. Rekening houdend met de kosten de destijds nog minderjarige [naam dochter] ter hoogte van in totaal € 300,= bedraagt het aandeel van de vrouw in genoemd netto gezinsinkomen de helft van het resterende bedrag van € 1.992,=, zijnde afgerond € 996,= per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de rechtbank de behoefte van de vrouw berekent op € 1.195,= per maand. Deze behoefte zal de rechtbank indexeren overeenkomstig het indexeringspercentage van artikel 1:402a BW in € 1.240,= per maand. Haar behoefte aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen netto inkomen ter hoogte van circa € 130,=, aldus € 1.110,= netto per maand.
3.15 Voor zover de man stelt dat de vrouw geacht wordt zelfstandig in haar
levensonderhoud te voorzien overweegt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting is gebleken
dat de vrouw sedert 2000 in Nederland woont en dat zij de Nederlandse taal nauwelijks
machtig is. Eerst sedert september 2008 is zij werkzaam als schoonmaakster. De vrouw
ontvangt in aanvulling op haar inkomen uit arbeid een bijstandsuitkering. Aannemelijk is
dat de vrouw op grond van de verplichting ingevolge de Wet werk en bijstand geregeld
zal moeten solliciteren. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat zelfs al zou de vrouw in staat zijn meer arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen, daarmede nog niet is komen vast te staan, dat de vrouw alsdan een inkomen uit arbeid kan genereren dat hoger is dan de hiervóór vermelde aanvullende behoefte. Dat betekent, dat de vrouw onder de hiervoor omschreven omstandigheden thans niet in staat moet worden geacht zelf een inkomen op dit niveau te verwerven en dat zij behoefte heeft aan een aan¬vullende bijdrage in haar levensonderhoud.
3.16 Voor de vaststelling van de financiële draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken gegevens:
3.17 De man heeft een salaris van € 2.458,= bruto per vier weken ofwel € 2.662,= bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag, alsmede met een bonus van
€ 168,= per jaar, en de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage in de premie zorgverzekering. Anders dan de vrouw acht de rechtbank op grond van de in het geding gebrachte werkgeversverklaring en salarisstroken en de toelichting van de man ter terechtzitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de man geen overwerk meer verricht.
3.18 In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies, de algemene heffingskorting en arbeidskorting, en de verschuldigde inkomstenbelasting
3.19 Met betrekking tot zijn lasten en uitgaven gaat de rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis:
- het op de Wet werk en bijstand gebaseerde normbedrag voor een zelfstandig wonende alleenstaande, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan, exclusief de woonkostencomponent;
- € 270,= aan huur;
- € 260,= aan ziektekosten:
a) € 114,= aan premie basis- en aanvullende verzekering ten behoeve van alleen de man. De jong-meerderjarige [naam dochter] wordt geacht zelf de verzekeringspremie te betalen;
b) € 186,=aan inkomensafhankelijke premie zorgverzekering;
c) € 13,= aan verplicht eigen risico;
d) te verminderen met € 43,= aan nominale premie omdat die reeds is begrepen in voormeld normbedrag;
e) te verminderen met € 10,= aan zorgtoeslag;
- € 15,= aan kosten verbonden aan de omgangsregeling, zoals ter terechtzitting besproken;
- € 155,= aan rente en aflossing op een lening bij de Rabobank.
3.20 De rechtbank houdt geen rekening met de door de man opgevoerde schuld aan Laser en met de bedragen ten behoeve van familie in Marokko, aangezien niet is gebleken dat de man die kosten daadwerkelijk maakt. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de man gelegen de opgevoerde bedragen door middel van genoegzame bescheiden te onderbouwen hetgeen hij heeft nagelaten.
3.21 Voor het overige is niet gebleken van zodanige lasten dat daarmee in het bijzonder rekening moet worden gehouden.
3.22 Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig € 300,= per maand te voldoen ten behoeve van [naam dochter] alsmede € 315,= per maand ten behoeve van de vrouw. Aangezien de rechtbank die bijdragen overigens in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht, zal de rechtbank die bijdragen vaststellen.
3.23 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.
4. De beslissing
De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] in de gemeente [plaats huwelijk] met elkaar gehuwd aangezien het huwelijk duurzaam is ontwricht en een verzoeningspoging tussen partijen door een bemiddelaar is mislukt;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de kosten van levensonderhoud en studie van [naam dochter], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] aan haar bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 300,= (driehonderd euro) per maand;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 315,= (driehonderdvijftien euro) per maand;
bepaalt dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres echtelijke woning];
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: