Jurisprudentie
BJ3050
Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers619875
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers619875
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Verlofstuwmeer. Werkneemster heeft door de jaren heen een groot aantal verlofuren opgebouwd. Werkgeefster en werkneemster verschillen van mening over de wijze waarop deze uren moeten worden opgenomen en hebben de zaak op de voet van artikel 96 Rv aan de kantonrechter voorgelegd. Bij de beoordeling is het bepaalde in artikel 7:638 BW als uitgangspunt genomen. Er zijn geen gewichtige redenen aan de zijde van werkgeefster op grond waarvan zou moeten worden bepaald dat de uren thans reeds op de door werkgeefster gewenste wijze dienen te worden opgenomen. Het staat werkneemster vrij het tegoed op een door haar gewenst moment op te nemen, behoudens indien en voor zover zich daartegen gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7:638 BW verzetten.
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch
Zaaknr. : 619875
Rolnummer : 09-3742
Uitspraak : 30 juni 2009
op het verzoek van:
1. [Werkneemster],
wonende te [adres],
verzoekster sub 1, hierna te noemen [werkneemster],
gemachtigde: mr. M.A.G. Lamers,
en:
2. [Werkgeefster],
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch,
verzoekster sub 2, hierna te noemen [werkgeefster],
gemachtigde: mr. E.P.H. Verdeuzeldonk.
In het op 14 april 2009 ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch, ingekomen verzoekschrift verzoeken verzoeksters, op de voet van artikel 96 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, zonder de mogelijkheid van hoger beroep, de kantonrechter te beslissen op welke wijze het tegoed aan circa 1.000 overuren door [werkneemster] dient te worden opgenomen, dan wel in goede justitie te komen tot een beslissing ter zake. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 2 juni 2009, alwaar partijen en hun gemachtigden zijn verschenen. De beschikking is bepaald op heden.
Inleiding
[werkneemster], geboren op 1 maart 1949 en derhalve thans 60 jaar oud, is sinds 9 februari 1987 bij [werkgeefster] en haar rechtsvoorgangers in dienst als verzorgende C. [werkneemster] werkt gemiddeld 28 uren per week, verdeeld over twee locaties van [werkgeefster] Thuiszorg. Door de jaren heen heeft [werkneemster] wegens verschillende oorzaken een hoeveelheid verlofuren opgebouwd van zo’n 1.000 uren. [werkgeefster] acht dit een onwenselijke situatie voor zowel [werkneemster] als [werkgeefster]. Partijen hebben getracht een oplossing voor deze situatie te vinden maar zijn daarin niet geslaagd. [werkneemster] wil haar saldo aan verlofdagen gebruiken om deze voorafgaande aan de datum waarop zij haar Flex-pensioen wil laten ingaan, eerst alsdan op te nemen. [werkneemster] wil zich thans niet committeren aan een concrete datum waarop zij haar pensioen wil laten ingaan. Onder verwijzing naar het beleid van [werkgeefster] inzake het reduceren van opgebouwd verlofsaldo heeft [werkgeefster] een voorstel gedaan waarin [werkneemster] voor 1 januari 2010 het volledige saldo aan verlofdagen moest hebben weggewerkt. [werkneemster] is hiermee en met door [werkgeefster] aangedragen alternatieven niet akkoord gegaan.
Beoordeling
[werkneemster] heeft een verloftegoed van ongeveer 1.000 uur hetgeen, gelet op het aantal uren dat [werkneemster] gemiddeld per week werkt, overeenkomt met een aaneengesloten periode van verlof gedurende ongeveer acht maanden. Partijen hebben te kennen gegeven dat zij in de beoordeling van deze zaak niet wensen te betrekken de achterliggende oorzaak van het ontstaan van dit saldo aan verlofuren zodat die oorzaak buiten beschouwing zal blijven.
De kantonrechter neemt bij de beoordeling als uitgangspunt het bepaalde in artikel 7:638 BW, inhoudende onder meer dat de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
De wens van [werkneemster] houdt in dat zij het totaal van de verlofuren ineens direct voorafgaand aan het ingaan van haar Flex-pensioen kan opnemen, zodat zij feitelijk eerder kan stoppen met werken, terwijl zij zich thans nog niet wenst vast te leggen op de datum van ingang van dat pensioen. [werkneemster] heeft te kennen gegeven dat zij plezier heeft in het werk en dat zij wil blijven werken als haar gezondheid dat toelaat terwijl zij zou willen stoppen als op enig moment in de toekomst zou blijken dat zij het werk niet meer aan zou kunnen.
Het standpunt van [werkgeefster] komt er op neer dat zij op zich kan instemmen met deze wijze van opname van de verlofuren maar [werkgeefster] verlangt van [werkneemster] dat zij thans reeds aangeeft op welke datum zij haar Flex-pensioen wil laten ingaan. Volgens [werkgeefster] is dit voor haar van belang teneinde haar capaciteitsplanning met het oog op de continuïteit van haar dienstverlening daarop te kunnen aanpassen. [werkgeefster] heeft in dit verband ter terechtzitting gewezen op het feit dat het moeilijk is om aan verzorgenden van niveau 3 te komen en dat het ook te maken heeft met het financiële aspect. Daarbij heeft zij er op gewezen dat van belang is de periode die zit tussen het aanvragen van verlof en het daadwerkelijk beëindigen van de werkzaamheden.
De argumenten van [werkgeefster] om niet aan de wens van [werkneemster] tegemoet te komen overtuigen niet als gewichtige redenen zoals hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat [werkneemster] op enig moment zal aankondigen dat zij haar verlofuren wenst op te nemen wijkt niet wezenlijk af van vergelijkbare situaties die zich bij [werkgeefster] kunnen voordoen zoals de opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werknemer, waarbij ingevolge de toepasselijke CAO een opzegtermijn van twee maanden geldt, of de langdurige arbeidsongeschiktheid van een medewerker, welke situatie blijkens hetgeen ter terechtzitting is verklaard onder meer wordt opgelost met de inschakeling van uitzendkrachten. Zijdens [werkgeefster] is weliswaar verklaard dat het schipperen is met enerzijds collega’s en anderzijds uitzendkrachten maar dat dit tot onoverkomelijke problemen leidt of van [werkgeefster] niet verlangd kan worden, is niet gebleken. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat [werkgeefster] aan [werkneemster] het in de toekomst gevraagde verlof weigert indien haar bedrijfsvoering in gevaar komt door de korte termijn tussen het aanvragen van het verlof en de gewenste ingang daarvan. [werkneemster] heeft ter zitting erkend dat die situatie zich zou kunnen voordoen. Indien er in dat geval sprake is van het bestaan van gewichtige redenen die zich tegen integrale honorering van de verlofaanvraag verzetten zou dat tot weigering van verlof kunnen leiden en tot het resteren van verlofuren aan het eind van het dienstverband van [werkneemster]. [werkneemster] zou in dat verband aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens niet genoten verlofuren. [werkgeefster] heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat uitbetaling van de verlofuren voor haar niet bezwaarlijk is. Dat dit voor haar geen bezwaren oplevert volgt ook uit de omstandigheid dat [werkgeefster] had willen meewerken aan het kapitaliseren van het tegoed aan verlofuren maar dat dit geen reëel alternatief is gebleken omdat [werkneemster] vanwege haar leeftijd niet kan deelnemen in de levensloopregeling waarin de opbrengst van de afkoop zou moeten worden afgestort.
Uit het voorgaande volgt dat [werkgeefster] geen zwaarwichtige redenen heeft bij het thans reeds op enigerlei wijze inplannen van de verlofuren van [werkneemster]. Daar staat tegenover dat [werkneemster] er belang bij heeft om de verlofuren op te kunnen nemen zodra zij daadwerkelijk haar werkzaamheden wenst te beëindigen en, nu dat op enig moment in een periode van meerdere jaren zal plaatsvinden, om daarover niet thans reeds uitsluitsel behoeven te geven. Overigens heeft [werkneemster] ter terechtzitting verklaard dat zij, gelet ook op het daarmee gemoeide belang van [werkgeefster], zo tijdig mogelijk aan [werkgeefster] zal doorgeven op welk moment zij haar verlof wil laten ingaan.
De slotsom van het voorgaande is dat [werkgeefster] niet van [werkneemster] kan verlangen dat zij thans reeds de datum noemt waarop zij met Flex-pensioen zal gaan, teneinde direct daaraan voorafgaand het tegoed aan verlofuren op te nemen, of dat zij haar volledige tegoed aan verlofuren voor 1 januari 2010 opneemt. Het staat [werkneemster] vrij op een door haar gewenst moment het verlof op te nemen, tenzij er op dat moment gewichtige redenen aan de kant van [werkgeefster] bestaan die zich daartegen verzetten.
De beslissing
De kantonrechter:
bepaalt dat het [werkneemster] vrij zal staan het tegoed van circa 1.000 verlofuren op een door haar gewenst moment op te nemen, behoudens indien en voor zover zich daartegen gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7:638 BW verzetten;
weigert hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven op 30 juni 2009 door mr. E.J.C. Adang, kantonrechter te
’s-Hertogenbosch, in tegenwoordigheid van de griffier.
Zaaknummer: 619875 CV EXPL 09-3742 [werkneemster] - [werkgeefster] blad 3
beschikking