Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3028

Datum uitspraak2009-07-09
Datum gepubliceerd2009-07-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 09/845
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Winkeltijdenwet


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (Voorzieningenrechter) AWB 09/845 9 juli 2009 12500 Winkeltijdenwet Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: A B.V., te X, verzoekster, gemachtigde: mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht, tegen burgemeester en wethouders van Heerlen, verweerders. 1. De procedure Verzoekster heeft op 18 maart 2009 bij verweerders een aanvraag ingediend om verlening van ontheffing als bedoeld in artikel 6 van de Verordening inzake de winkeltijden van de gemeente Heerlen om op zondagavond als supermarkt open te mogen zijn. Bij brief van 17 juni 2009 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. Bij brief van 17 juni 2009, bij het College binnengekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerders hebben bij brief van 25 juni 2009 een reactie op het verzoek ingediend. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Winkeltijdenwet (hierna: Wet), voor zover van belang, bepaalt: “ Artikel 2 1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben: a. op zondag; b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19 uur; c. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur. 2. Het is voorts verboden op de in het eerste lid bedoelde dagen en tijden in de uitoefening van een bedrijf, anders dan in een winkel, goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren.” De Verordening inzake de winkeltijden van de gemeente Heerlen (hierna: de Verordening), voor zover hier van belang, bepaalt: “ Artikel 2 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag van een ontheffing binnen 6 weken. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan de beslissing voor ten hoogste 4 weken verdagen. Artikel 6 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels, die gesloten dienen te zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen, 4 mei en 24 december, tussen 00.00 uur en 16.00 uur. 2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor ten hoogste 4 winkels ontheffing verlenen. 3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden: a. de winkel dient gesloten te zijn tussen de in de ontheffing aangegeven tijdstippen; b. er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet. 4. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.” In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, voor zover hier van belang, bepaald: “ Artikel 6:2 Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijk gesteld: a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en b. het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 6:20 1. Indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht een besluit op de aanvraag te nemen. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet: a. gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is; (…).” 2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. - Verzoekster heeft op 18 maart 2009 bij verweerders een verzoek om ontheffing ingediend teneinde haar winkel aan de B te X op zondagavonden te mogen openen. - Verweerders hebben de aanvraag aangehouden tot na de raadsvergadering waarin het voorstel tot schrapping van het huidige artikel 6 van de Verordening aan de orde is. - Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om ontheffing. 3. Het standpunt van verzoekster Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerders binnen twee weken een besluit moeten nemen op haar aanvraag voor ontheffing ten behoeve van zondagavondopenstelling op straffe van een door de voorzieningenrechter nader te bepalen dwangsom. Aan dit verzoek heeft verzoekster ten grondslag gelegd dat verweerders de beslistermijn van zes weken, zoals vermeld in de Verordening, ruimschoots hebben overschreden. Bovendien valt op korte termijn geen beslissing op de aanvraag te verwachten, gezien een raadsvoorstel strekkende tot schrapping van artikel 6 van de Verordening. Door het uitblijven van een besluit tot verlening van een ontheffing loopt verzoekster wekelijks een aanzienlijke omzet mis. 4. Het standpunt van verweerders Verweerders hebben in reactie op het verzoek naar voren gebracht dat geen sprake is van weigering van de aanvraag doch slechts van een overschrijding van de beslistermijn. De overschrijding van die termijn vindt zijn oorzaak in het feit dat in de raadsvergadering van 7 juli 2009 een voorstel voorligt voor schrapping van het huidige artikel 6 van de Verordening. Verweerders stellen dat spoedeisend belang aan de zijde van verzoekster ontbreekt. Daartoe hebben verweerders er op gewezen dat de aanvraag betrekking heeft op het verlenen van een vergunning waarover verzoekster nog nimmer heeft beschikt. Er kan derhalve geen sprake zijn van omzetderving, maar hooguit van het nog niet kunnen genereren van extra omzet, welk belang volgens verweerders geen onverwijlde spoed als vereist in artikel 8:81 Awb oplevert. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Artikel 8:83, derde lid, Awb gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien deze kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting. De voorzieningenrechter ziet aanleiding in onderhavig geschil van die laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken en overweegt hiertoe als volgt. 5.2 Gelet op het bepaalde in de Verordening, stond verweerders een termijn van zes weken ter beschikking om op de aanvraag van verzoekster te beslissen. Niet in geschil is dat sprake is van een volledige aanvraag zodat verzoekster aanspraak had op een beslissing binnen de geldende termijn en verweerders in beginsel ook gehouden waren binnen die termijn op de aanvraag te beslissen. 5.3 Verzoekster heeft evenwel inmiddels bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Ingevolge artikel 6:20 Awb zijn verweerders hangende dit bezwaar niet verplicht, doch wel bevoegd om een beslissing op de aanvraag te nemen. Daarbij heeft de wetgever voor ogen gestaan dat de indiener van het bezwaar spoedig een beslissing op dat bezwaar mag verwachten die tevens de beslissing op de oorspronkelijke aanvraag zal zijn. De indiener van de oorspronkelijke aanvraag zal er dan veelal geen belang bij hebben dat voorafgaand aan de beslissing op zijn bezwaar alsnog op zijn oorspronkelijke aanvraag wordt beslist. Verzoekster zal in beginsel aldus de beslissing op bezwaar, althans de termijn als bedoeld in artikel 7:10 Awb, dienen af te wachten. Dit is anders als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerders niettemin gebruik dienen te maken van hun bevoegdheid om eerder een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen. Zodanige bijzondere omstandigheden doen zich in onderhavig geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er in de eerste plaats op dat verzoekster thans geen ontheffing op grond van de Verordening heeft en dat zij daar ook niet eerder over heeft beschikt. Voorts is gesteld noch gebleken dat sprake is van een dreigende financiële noodsituatie als gevolg van het uitblijven van een besluit op de aanvraag. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat zich kennelijk meer gegadigden voor dit soort ontheffingen hebben gemeld dan het aantal dat maximaal kan worden verleend, zodat allerminst zeker is dat, zo al tot ontheffingverlening zou worden besloten, aan verzoekster een ontheffing zal worden verleend. De omstandigheid tenslotte dat het normatieve kader ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar mogelijk zodanig is gewijzigd dat het verlenen van een ontheffing als hier gevraagd niet langer mogelijk zal zijn, is, bezien tegen de achtergrond van de specifieke omstandigheden van dit geval, onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen. Het verzoek om voorlopige voorziening dient mitsdien te worden afgewezen. 5.4 De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 Awb. 6. De beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. R. Hollestelle als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009. w.g. mr. R.R. Winter w.g. mr. R. Hollestelle