Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2908

Datum uitspraak2009-03-04
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers272080 CV EXPL 08-3993
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Overtreding concurrentiebeding. Overgang onderneming. Onvoldoende gesteld door gedaagden in conventie om schadeplichtigheid werkgever bij beëindiging arbeidsovereenkomst aan te nemen. Concurrentiebeding is geldig. Geen feiten en omstandigheden die leiden tot billijkheidshalve matiging van de contractuele boete.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Kanton Locatie Alkmaar Zaaknr/rolnr.: 272080 CV EXPL 08-3993 WG Uitspraakdatum: 4 maart 2009 Vonnis in de zaak van: 1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [...], gevestigd te Winkel, gemeente Niedorp, 2.[eisende partij sub 2], gevestigd te Winkel, gemeente Niedorp, eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie, verder ook te noemen respectievelijk [X1], [X2] en, gezamenlijk, [X1+2], gemachtigde: mr. F.P. Klaver, advocaat te Alkmaar, tegen 1.[gedaagde partij sub 1], wonende te Obdam, gemeente Koggeland, 2.[gedaagde partij sub 2], wonende te Opeinde, gemeente Smallingerland, gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, verder ook te noemen respectievelijk [Y1], [Y2] en, gezamenlijk, [Y1+2], gemachtigde: mr. B.D. Roelink, advocaat te Hoofddorp. Het procesverloop In conventie en in reconventie -[X1+2] hebben een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 4 juli 2008. -[Y1+2] hebben bij antwoord verweer gevoerd. Hoewel niet als zodanig vermeld, hebben [Y1+2] daarbij een vordering in reconventie ingesteld. -De kantonrechter heeft op 10 september 2008 een tussenvonnis uitgesproken. -Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft op 7 november 2008 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter comparitie zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun gemachtigden. Voorafgaand aan de comparitie hebben partijen producties aan de kantonrechter doen toekomen. Die worden gerekend tot de processtukken. Mr. Klaver heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. -De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast. -Ten slotte is heden uitspraak bepaald. De vaststaande feiten In conventie en in reconventie 1.1 [Y1] is in 1998 bij [X2] in dienst getreden als vertegenwoordiger. [Y2] is in 2001 bij [X2] in dienst getreden als vertegenwoordiger. Zowel [Y1] als [Y2] zijn met [X2] schriftelijk een geheimhoudingsbeding en een concurrentiebeding overeengekomen. Het geheimhoudingsbeding luidt als volgt: “De werknemer verbindt zich -reeds voor nu en later- tot de verplichting tot geheimhouding van al hetgeen hij –op directe dan wel indirecte wijze- in zijn hoedanigheid van werknemer met betrekking tot de werkgever en al hetgeen daarmee verband houdt, te weten komt.” Het concurrentiebeding luidt: “ 1.Het is de werknemer niet toegestaan: binnen een tijdvak van 3 jaar na de beëindiging -ongeacht de oorzaak- van de dienstbetrekking, binnen een straal van 150 km., gerekend vanuit de vestigingsplaats van de werknemer, op directe of indirecte wijze en in enigerlei vorm, een gelijke, soortgelijke dan wel nauwverwante bedrijvigheid als die van de werkgever, te vestigen –ongeacht de vorm waarin- of daarin op enigerlei wijze daadwerkelijk deel te nemen, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, alles al dan niet tegen vergoeding, zulks op straffe van een direct opeisbare boete, ten behoeve van de werkgever, van fl. 1.000,00 voor elke dag dat de werknemer in overtreding is van, of in strijd handelt met het vorenstaande, m.u.v. haar voorgaande werkzaamheden op markten.” 1.2 [X2] was aanvankelijk een vennootschap onder firma, gedreven voor rekening van [eisende partij sub 2] en [...]. In januari 2003 zijn [eisende partij sub 2 en ...] in dienst getreden van [bedrijf] (hierna: [bedrijf]). De activiteiten van [X2] werden destijds voortgezet onder de naam [X2]. [Y1+2] bleven werkzaam bij [X2]. 1.3 Op 22 februari 2006 is [eiser sub 2] uit dienst getreden bij [bedrijf]. Vanaf dat moment heeft hij [X2] als eenmanszaak voortgezet. [Y1+2] bleven ook nadien als vertegenwoordigers werkzaam bij [X2] en hielden zich onder meer bezig met het verkopen van [bedrijf]-producten. [Y1] verrichte zijn werkzaamheden voornamelijk in het rayon Noord-Holland, terwijl [Y2] zijn werkzaamheden vooral in het noorden en oosten van Nederland uitvoerde. 1.4 Bij brief van 19 januari 2008 heeft [X2] aan al zijn medewerkers medegedeeld dat alle bedrijfsactiviteiten zijn overgenomen door [X1]. 1.5 Bij brief van 3 maart 2008 heeft [Y1] zijn dienstverband met [X2] opgezegd. [Y2] heeft zijn arbeidsovereenkomst met [X2] bij brief van 8 maart 2008 opgezegd. Beide opzeggingen zijn door [X1] aanvaard. 1.6 In april 2008 is tussen partijen een kort geding gevoerd waarbij [Y1+2] hebben verzocht, kort gezegd, het concurrentiebeding te schorsen. [X1+2] hebben bij die gelegenheid gevorderd, kort gezegd, een verbod op overtreding van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding. Bij vonnis d.d. 24 april 2008 heeft de voorzieningenrechter te Alkmaar de vorderingen van [Y1+2] afgewezen. In de kern zijn de vorderingen van [X1+2] toegewezen, met dien verstande dat het [Y1+2] is verboden binnen een tijdvak van zes maanden na beëindiging van het dienstverband -kort gezegd- in strijd te handelen met het concurrentiebeding. 1.7 Op 23 juni 2008 hebben [X1+2] conservatoir derdenbeslag doen leggen ten laste van [Y1] en [Y2]. Het geschil In conventie en in reconventie 2.1[X1+2] vorderen in conventie, verkort en zakelijk weergegeven, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: A. periode tot 24 april 2008 I.[Y1] te veroordelen tot betaling van € 22.689,-; II.[Y2] te veroordelen tot betaling van € 19.059; B. periode na 24 april 2008 I. [Y1+2] te verbieden in strijd te handelen met het overeengekomen concurrentiebeding II. [Y1+2] te verbieden in strijd te handelen met het overeengekomen geheimhoudingsbeding; III. [Y1+2] te gebieden zich te onthouden van het doen van mededelingen over de kwaliteit van hun voormalige werkgevers en de door hen verhandelde producten en/of aangeboden diensten; IV. [Y1+2] te veroordelen tot het verzenden van een brief (met de inhoud als te lezen in de dagvaarding), binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis aan de door hen, in strijd met het concurrentiebeding benaderde relaties dan wel de klantenlijst van [X1]; V. te bepalen dat zowel [Y1] als [Y2] jegens [X1+2] een dwangsom verbeuren ter grootte van € 50.000,- vanaf 24 april 2008 bij overtreding van elk van de hiervoor weergegeven veroordelingen en voor iedere dag dat de betreffende overtreding voortduurt; VI. veroordeling van [Y1+2] in de proceskosten, alsmede in die van de gelegde beslagen. 2.2 [X1+2] stellen hiertoe, zakelijk weergegeven, dat [Y1+2] direct na hun ontslagname bij [X1] in dienst zijn getreden bij [bedrijf]. Zij hebben relaties van [X1] bezocht en zich daarbij uitdrukkelijk voorgedaan als werknemers van [bedrijf]. Bij die relaties werd structureel gemeld dat de producten die [X1] verkocht rommel waren, [X1+2] een zeer slechte werkgever was en [X1+2] zou frauderen met producten. Daardoor hebben [Y1] en [Y2] het concurrentie- en het geheimhoudingsbeding overtreden en onrechtmatig jegens [X1+2] gehandeld. Door het handelen van [Y1+2] is de omzet van [X1] geheel weggevallen. Deze gang van zaken is, blijkens een e-mailbericht van 14 januari 2008 van [...] aan zijn advocaat, een vooropgezet plan van [bedrijf] om de klanten van [X1] over te nemen. Dat is onrechtmatig en [Y1+2] zijn daaraan medeplichtig. Wegens overtreding van het concurrentiebeding maken [X1+2] aanspraak op de contractuele boete van € 453,78 (ƒ 1.000,-) per dag. In het geval van [Y1] betreft dit de periode van 6 maart 2008 tot en met 29 april 2008, zijnde € 22.689,-. Voor [Y2] betreft dit de periode van 14 maart 2008 tot en met 29 april 2008, zijnde € 19.059,-. [X2] heeft haar bedrijfsactiviteiten overgedragen aan [X1], zodat [X1] aanspraak kan maken op nakoming van het concurrentiebeding. Subsidiair heeft ook [X2] ([eiser sub 2]) belang bij nakoming van het concurrentiebeding omdat hij voor zijn inkomen afhankelijk is van de resultaten binnen [X1]. 2.3 [Y1+2] concluderen tot afwijzing van de vordering van [X1+2] en voeren hiertoe, zakelijk weergegeven, aan dat het concurrentiebeding krachtens artikel 7:653 derde lid BW haar werking heeft verloren. Aan het ontslag van [Y1+2] ligt namelijk een dringende reden ten grondslag. Kort gezegd is die dingende reden dat [X1+2] hebben “gerommeld” met de door haar verkochte producten. Zij hebben andere, inferieure, producten verkocht aan haar afnemers als waren het producten van [bedrijf]. [Y1+2] kregen van afnemers klachten over de sterk gewijzigde samenstelling van de afgeleverde producten. [Y1+2] zijn hierover aangeschreven door [bedrijf] en [eiser sub 2] heeft tijdens een bespreking met zijn personeel op 18 januari 2008 erkend dat met de producten is “gerommeld”. Voor zover het gevorderde is gebaseerd op de overgang van onderneming van [eiser sub 2] door [X1], faalt dit omdat van de overgang van onderneming geen sprake is. [X1] heeft geheel nieuwe activiteiten ontplooid en de leiding van [X1] is niet in handen van [eiser sub 2] maar van zijn echtgenote. Verder is onjuist dat [Y1+2] bij [bedrijf] in dienst zijn getreden. Voor zover het concurrentiebeding nog geldend is, is van overtreding daarvan geen sprake. Indien vast komt te staan dat het concurrentiebeding is overtreden, vragen [Y1+2] de arbeidsovereenkomst zodanig te wijzigen dat het concurrentiebeding niet langer geldig is. De normen van redelijkheid en billijkheid verzetten zich ertegen dat [Y1+2] een boete verbeuren zoals gevorderd en zij verzoeken deze te matigen. 2.4 In reconventie vordert [X1+2] te verklaren voor recht dat [X1+2] geen vordering uit hoofde van de in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebedingen heeft en, subsidiair, de overeenkomst tussen partijen zodanig te wijzigen dat [X1+2] geen aanspraak op een contractuele boete toekomt. De beoordeling In conventie en in reconventie Overgang van onderneming 3.1 [Y1+2] stellen zich op het standpunt dat het concurrentiebeding niet van [X2] is overgaan naar [X1] omdat er geen sprake is van overgang van de onderneming, zoals bedoeld in artikel 7:662 BW. Vooropgesteld wordt dat in voormeld artikel met overgang van een onderneming gedoeld wordt op de overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de onderneming van [X2] haar eigen identiteit behouden heeft. Van het behoud van de eigen identiteit is in beginsel sprake indien de exploitatie van de onderneming van [X2] wordt voortgezet door [X1]. Vast staat dat [X1] dezelfde soort producten verkoopt en levert als [X2]. Dat [X1] die producten niet van [bedrijf] afneemt maar van een derde, is in dit licht bezien niet relevant. Aldus kan worden aangenomen dat [X1] dezelfde of soortelijke activiteiten als [X2] verricht. Bovendien verricht [X1] haar activiteiten vanaf dezelfde locatie als [X2], met hoofdzakelijk dezelfde mensen. Ook het klantenbestand is in beginsel niet veranderd. Verder geldt dat gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van de onderneming enige tijd onderbroken is geweest. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden staat vast dat de exploitatie van [X2] feitelijk wordt voortgezet door [X1], waarbij de eigen identiteit van [X2] niet verloren is gegaan. Dat [X1] formeel een andere bestuurder heeft dan [X2] is in dit kader niet van belang. [Y1+2] hebben onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die dit anders maken. 3.2 Uit het voorgaande volgt dat er wel degelijk sprake is van de overgang van de onderneming van [X2] naar [X1]. Dit leidt ertoe dat de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de overgang van de onderneming, zijnde omstreeks begin 2008, voor [X2] voortvloeien uit de arbeidsovereenkomsten met [Y1+2] van rechtswege zijn overgaan op [X1]. Anders gezegd, in hun relatie tot [X1] zijn [Y1+2] in beginsel gebonden aan het concurrentiebeding zoals dat is opgenomen in de oorspronkelijke arbeidsovereenkomsten met [X2] en is overgegaan op [X1]. Hieruit volgt eveneens dat niet [X2] maar [X1] een beroep kan doen op het gevorderde in conventie. Voor zover [X2] vorderingen heeft gedaan, zullen die worden afgewezen. Geldigheid concurrentiebeding 3.3 Voor de beantwoording van de vraag of [X1] door de wijze waarop de arbeidsovereenkomsten zijn geëindigd schadeplichtig is, dient vast komen te staan dat [X1+2] een dringende reden voor dat ontslag heeft gegeven. [Y1+2] hebben hiertoe onvoldoende gesteld. [Y1+2] hebben aangevoerd dat [X1+2] aan meerdere afnemers producten hebben verkocht als waren dit producten van [bedrijf]. Die producten zouden van inferieure kwaliteit zijn, hetgeen bij de afnemers klachten heeft gegeven. Bovendien zou [eiser sub 2] tijdens een bespreking op 18 januari 2008 hebben toegegeven dat met de producten was “gerommeld”. 3.4 De kantonrechter is van oordeel dat van een dringende reden sprake is indien vast komt te staan dat van [Y1+2] niet (langer) gevergd kon worden dat het dienstverband met [X1] zou voortbestaan. Daarvoor dient, naar het oordeel van de kantonrechter, vast komen te staan dat [X1+2] bewust en in meer dan incidentele gevallen producten heeft verkocht die ten onrechte de naam van [bedrijf] droegen. In concreto hebben [Y1+2] hiertoe slechts aangevoerd dat [X1+2] bewust ten onrechte aan de brandweer Schiphol een product hebben geleverd als ware dit het product Force 10 van [bedrijf]. Daarnaast zou [X1+2] aan Noord-Hollandse Motorenrevisie B.V. een product hebben geleverd dat ten onrechte de suggestie wekte dat het een product van [bedrijf] betrof. Zelfs indien dit juist zou zijn ([X1+2] betwisten dit) is dat onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van meer dan incidentele gevallen. Ook de verklaring van [eiser sub 2] zoals die zou zijn afgelegd tijdens de bespreking van 18 januari 2008 is te weinig specifiek om aan te nemen dat dit meer dan incidenteel is gebeurd. Opvallend is verder dat de kantonrechter na gericht doorvragen bij [Y1+2] en hun gemachtigde geen concrete voorbeelden heeft gekregen van gevallen waarbij zou zijn “gesjoemeld” met de aan afnemers geleverde producten. Evenmin hebben zij nadere voorbeelden gegeven van de vele klachten die zij van afnemers kregen (zie conclusie van antwoord sub 10). Gelet op de beslissing van de voorzieningenrechter d.d. 24 april 2008, dat [Y1+2] op dit punt onvoldoende hadden aangevoerd, lag het voor de hand dat [Y1+2] hun stellingen op dit punt in dit geding zouden concretiseren. Nu zij dat hebben nagelaten, leidt dit de conclusie dat [Y1+2] de gestelde dringende reden onvoldoende hebben onderbouwd. Aan bewijslevering komt de kantonrechter dan ook niet toe. 3.5 Van een schadeplichtig ontslag is derhalve geen sprake. Ook overigens hebben [Y1+2] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat het concurrentiebeding zonder meer is komen te vervallen. Gelet op het voorgaande, is het concurrentiebeding na de beëindiging van de dienstverbanden onverkort van kracht gebleven. Overtreding van het concurrentie- en het geheimhoudingsbeding 3.6 Hoewel [Y1+2] dit betwisten, kan als vaststaand worden aangenomen dat [Y1+2] het concurrentiebeding na de beëindiging van het dienstverband hebben overtreden. Vrijwel onmiddellijk na de beëindiging van hun dienstverband met [X1] zijn zij voor [bedrijf] werkzaamheden gaan verrichten. Ter zitting is gebleken dat zij daarvoor van [bedrijf] een vergoeding ontvingen. Daarnaast beschikten zij over een door [bedrijf] gehuurde/verstrekte auto en visitekaartjes op naam van [bedrijf]. [Y1] heeft erkend na de beëindiging van het dienstverband in het kader van “relatiebeheer” contact met de klanten van [X1+2] te hebben gehouden. Ook [Y2] heeft dit erkend. In het geval van [Y2] kan daaraan worden toegevoegd dat hij, eerst nadat hij met door hem ondertekende opdrachtbevestigingen op briefpapier van [bedrijf] was geconfronteerd, heeft erkend dat hij namens [bedrijf] orders voor [bedrijf] heeft afgesloten. Of er tussen [Y1+2] en [bedrijf] een arbeidsovereenkomst is gesloten, is, gelet op de bewoordingen van het concurrentiebeding, niet relevant. 3.7 Over het geheimhoudingsbeding overweegt de kantonrechter dat [Y1+2] erkennen dat zij de relaties van [X1] hebben ingelicht “dat zij door [eiser sub 2] waren misleid, en hun verontschuldigingen voor de (onbedoelde) medeplichtigheid daarvoor hebben aangeboden” (conclusie van antwoord sub 17). Zoals hiervoor reeds overwogen, is onvoldoende gebleken dat [X1+2] hun klanten hebben misleid. Aldus staat niet alleen vast dat [Y1+2] het geheimhoudingsbeding hebben overtreden, zij hebben tevens onjuiste inlichtingen aan de klanten van [X1+2] verstrekt. De contractuele boete 3.8 Gesteld noch gebleken is dat [Y1+2] voor 24 april 2008 zijn opgehouden met hun hiervoor beschreven activiteiten. Krachtens de met hen gesloten arbeidsovereenkomsten, is [Y1] aan [X1] een boete verschuldigd over de periode van 6 maart 2008 tot en met 29 april 2008, zijnde 55 dagen x ƒ1.000,- per dag = ƒ55.000,- (€ 24.957,91). Voor [Y2] betreft dit de periode van 14 maart 2008 tot en met 29 april 2008, zijnde 47 dagen x ƒ1.000,- per dag = ƒ47.000,- (€ 21.327,67). Per abuis of bewust heeft [X1] de gevorderde boetes al gematigd tot, respectievelijk, € 22.689,- en € 19.059,-. 3.9 [Y1+2] hebben overeenkomstig artikel 6:94 BW een beroep gedaan op matiging van de boete. Voor matiging van de vervallen boete is slechts ruimte indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn echter niet gebleken. Integendeel, gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de handelswijze van [Y1+2] voor [X1] aanzienlijke schade heeft opgeleverd. De door [X1] gevorderde boete is derhalve toewijsbaar. De overige vorderingen 3.10 [X1] verzoekt voor de periode na 24 april 2008 om, op verbeurte van een dwangsom, [Y1+2] te verbieden wederom het concurrentie- en geheimhoudingsbeding te overtreden. 3.11 Het gevorderde betreffende het geheimhoudingsbeding, zal worden toegewezen als na te melden. De kantonrechter ziet geen aanleiding [Y1+2] te verbieden uitlatingen te doen over de producten van [X1]. Het werk als vertegenwoordiger in de branche waarin [X1] en [bedrijf] werkzaam zijn, brengt immers mee dat productvergelijkingen gemaakt moeten worden. De kantonrechter gaat er daarbij wel vanuit dat [Y1+2] geen onjuiste mededelingen doen over de producten van [X1]. 3.12 De kantonrechter zal [Y1+2] niet veroordelen een brief te versturen aan de door hen benaderde relaties. Voor zover het sturen van die brief en de verantwoording daarvan beoogt duidelijkheid te verkrijgen over de vraag welke relaties [Y1+2] hebben benaderd, heeft [X1] daarbij geen belang omdat zij (inmiddels) weet dat [Y1+2] al haar relaties hebben benaderd. Voor zover de brief betrekking heeft op producten van [X1+2] in vergelijking tot producten van [bedrijf], heeft [X1] de juistheid van wat in die brief is gesteld onvoldoende onderbouwd. Voor zover [Y1+2] excuses namens [bedrijf] moeten aanbieden, heeft [X1] uit het oog verloren dat [bedrijf] bij deze procedure geen partij is. [Y1+2] kunnen daarom niet worden veroordeeld iets namens [bedrijf] te doen of te laten. Ten slotte valt niet in te zien welk belang [X1] heeft bij de schriftelijke mededeling van [Y1+2] aan haar klanten dat zij het concurrentiebeding hebben overtreden. 3.13 Over de duur van het concurrentiebeding, overweegt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter begrijpt het in reconventie gevorderde aldus dat [Y1+2] verzoeken het concurrentiebeding (geheel of gedeeltelijk) te vernietigen/matigen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, heeft [X1] een aanmerkelijk belang bij het handhaven van het concurrentiebeding. Daartegenover staan de belangen van [Y1+2] bij beëindiging van dat concurrentiebeding. Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat [X1+2] (al dan niet noodgedwongen) het assortiment van producten hebben gewijzigd, alsmede gelet op de duur van het dienstverband met [X1+2], ziet de kantonrechter aanleiding het concurrentiebeding deels te vernietigen en wel voor zover het langer duurt dan zes maanden na de dag van beëindiging van het dienstverband met [X1]. Het concurrentiebeding van [Y1] is aldus geëindigd op 6 september 2008 en het concurrentiebeding van Heide op 14 september 2008. Voor toewijzing van het gevorderde verbod op overtreding van het concurrentiebeding is derhalve geen plaats (meer). De in reconventie gevorderde verklaring voor recht, wordt toegewezen als na te melden. Slotsom 3.14 De slotsom van het voorgaande is dat hetgeen [X2] heeft gevorderd wordt afgewezen. Hetgeen [X1] in conventie heeft gevorderd onder A. wordt toegewezen. Van het gevorderde onder B wordt toegewezen sub II en V. Het gevorderde in reconventie wordt toegewezen voor zover het betreft de matiging van de looptijd van het concurrentiebeding. 3.15 [Y1+2] dienen als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten, waarin begrepen de kosten van de gelegde beslagen, te worden veroordeeld. De kosten in reconventie worden in verband met de samenhang met de zaak in conventie vastgesteld op nihil. De beslissing De kantonrechter: in conventie I. Veroordeelt [Y1] om aan [X1] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 22.689,-. II. Veroordeelt [Y2] om aan [X1] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 19.059,-. III. Gebiedt [Y1+2] vanaf heden geheimhouding te betrachten over al hetgeen zij- op directe dan wel indirecte wijze- in hun hoedanigheid van werknemers van [X1+2] met betrekking tot [X1+2] en al hetgeen daarmee verband houdt, te weten zijn gekomen, zulks op straffe van een jegens [X1] te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per overtreding met een maximum (voor zowel [Y1] als [Y2]) van € 50.000,-. IV. Veroordeelt [Y1+2] in de proceskosten, die tot heden voor [X1+2] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.895,36, waaronder begrepen een bedrag van € 422,56 wegens beslagkosten en € 1.200,00 voor salaris van de gemachtigde van [X1+2] [waarover [Y1+2] geen BTW verschuldigd zijn]. V. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. VI. Wijst af het meer of anders gevorderde. In reconventie VII. Verklaart voor recht dat aan [X2] geen vordering uit hoofde van de in de arbeidsovereenkomsten met [Y1+2] opgenomen concurrentiebedingen toekomt. VIII. Verklaart voor recht dat het door [X1+2] in de arbeidsovereenkomst met [Y1] opgenomen concurrentiebeding per 6 september 2008 geen werking meer heeft. IX. Verklaart voor recht dat het door [X1+2] in de arbeidsovereenkomst met [Y2] opgenomen concurrentiebeding per 14 september 2008 geen werking meer heeft. X. Veroordeelt [Y1+2] in de proceskosten, die tot heden voor [X1+2] worden vastgesteld op nihil. XI.Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 4 maart 2009 in het openbaar uitgesproken. De griffier De kantonrechter