
Jurisprudentie
BJ2900
Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6918 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6918 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
De WAO-uitkering van appellant komt niet tot uitbetaling wegens inkomsten uit arbeid. Terugvordering WAZ-uitkering. Met overneming van de overwegingen uit de aangevallen uitspraak beantwoordt de Raad de hier aan de orde zijnde vraag of het Uwv terecht de gegevens van de belastingdienst leidend heeft geacht, evenals de rechtbank heeft gedaan, dan ook bevestigend. Wat betreft de verwijzing door appellant naar het oordeel van de strafrechter zoals dit blijkt uit de verkorte beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 24 mei 2007, parketnummer [nr.], merkt de Raad op dat daaruit voor een beoordeling als thans aan de orde onvoldoende valt af te leiden wat de onderliggende uitgangspunten voor de strafrechter zijn geweest om tot zijn vaststelling met betrekking tot het aandeel van appellant in de winst te komen. Niet is gebleken dat de belastingdienst naar aanleiding van het door appellant ingediende bezwaar tot een andere, voor appellant gunstiger beslissing is gekomen.
Uitspraak
07/6918 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 november 2007, 07/965 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.H. Pasma, advocaat te Harlingen, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009 waar appellant en zijn gemachtigde - na bericht van afwezigheid - niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluiten van 7 en 8 december 2006 bepaald dat de uitkering van appellant over de jaren 2004 respectievelijk 2005 op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) in verband met inkomsten als zelfstandige niet tot uitbetaling komt. Bij besluit van
11 december 2006 heeft het Uwv onder andere de over die jaren onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de WAZ teruggevorderd.
In het bestreden besluit van 13 maart 2007 heeft het Uwv de bezwaren die appellant had ingediend tegen de besluiten van 7 en 8 december 2006 ongegrond verklaard, die beslissingen gehandhaafd en voorts bepaald dat het over de jaren 2004 en 2005 terug te vorderen bedrag € 16.636,15 bruto bedraagt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voorzover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit, voorzover dit ziet op de jaren 2004 en 2005 en in zoverre hier van belang ongegrond verklaard.
3.1 In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij sinds 2002 vennoot is van de commanditaire vennootschap [naam CV] en dat door deze CV een zalencomplex te [vestigingsplaats] wordt geëxploiteerd. In verband met de slechte resultaten van de CV hebben de vennoten met ingang van 2004 op kleine schaal een hennep-kwekerij in dat zalencomplex gevestigd. De exploitatie van deze kwekerij heeft geduurd tot 9 januari 2006 en appellant erkent dat uit de exploitatie van de hennepkwekerij inkomsten zijn gegenereerd.
3.2 Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarin een oordeel is gegeven over de door het Uwv vastgestelde hoogte van de inkomsten uit de hennepkwekerij over de onderhavige twee jaren. Met name acht appellant het onjuist dat het Uwv de van de belastingdienst verkregen informatie wat dit betreft doorslaggevend heeft geacht.
Voorts heeft appellant - kort samengevat - naar voren gebracht dat:
?de inkomsten uit de hennepkwekerij in de financiële boekhouding van de CV zijn verwerkt en dat deze op die manier - zij het niet onder deze benaming - aan het Uwv bekend zijn gemaakt. Het Uwv beschikte reeds over de financiële gegevens van de CV over 2004 en de jaarrekening 2005 zal binnenkort ter beschikking worden gesteld;
?zijn aandeel in de winst van de CV slechts 10% bedroeg;
?hem door de rechtbank Leeuwarden in een ontnemingsprocedure de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ruim € 19.000,-- is opgelegd en dat daarbij is uitgegaan van een netto opbrengst uit de hennepkwekerij over de jaren 2003 tot en met 2005 ter grootte van in totaal € 38.131,92. Het Uwv had voor de bepaling van de hoogte van de verkregen inkomsten aansluiting dienen te zoeken bij dat oordeel van de rechtbank.
4. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep dezelfde grieven heeft aangevoerd die ook reeds aan de orde waren bij de beoordeling van het beroep van appellant door de rechtbank. In dit verband merkt de Raad nog wel op dat appellant thans - zonder enige onderbouwing met concrete, verifieerbare gegevens - heeft gesteld dat hij slechts tot 10% van de winst van de CV gerechtigd was, terwijl hij in beroep had aangevoerd dat zijn aandeel in de winst 25% was. Wat er overigens ook zij van deze stelling van appellant, de Raad ziet op grond van de thans beschikbare informatie geen reden het oordeel van de rechtbank zoals neergelegd in de aangevallen uitspraak niet te volgen.
Met overneming van de overwegingen uit de aangevallen uitspraak beantwoordt de Raad de hier aan de orde zijnde vraag of het Uwv terecht de gegevens van de belastingdienst leidend heeft geacht, evenals de rechtbank heeft gedaan, dan ook bevestigend. Wat betreft de verwijzing door appellant naar het oordeel van de strafrechter zoals dit blijkt uit de verkorte beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 24 mei 2007, parketnummer [nr.], merkt de Raad op dat daaruit voor een beoordeling als thans aan de orde onvoldoende valt af te leiden wat de onderliggende uitgangspunten voor de strafrechter zijn geweest om tot zijn vaststelling met betrekking tot het aandeel van appellant in de winst te komen.
Vergelijking van de berekeningen in het strafvonnis van 24 mei 2007 en van de berekening door de fiscus in een bijlage bij het arbeidskundig rapport van 8 maart 2007 leert dat het verschil in uitkomst met name is gelegen in de gehanteerde hoeveelheid opbrengst van hennep per oogst. De strafrechter heeft aangenomen dat er per oogst 4,48 kilogram hennep beschikbaar kwam. De fiscus heeft dit op 8,46 kilogram gesteld. In de bijlage bij het arbeidskundig rapport van 8 maart 2007 is een overzicht opgenomen van de vervolgens gemaakte berekening over 2004 en 2005. De fiscus is daarbij uitgegaan van landelijke berekeningen wat betreft de gemiddelde opbrengst per hennepplant en deze bedraagt 28,2 gram per plant (per oogst). De Raad ziet niet in dat de door de gemachtigde van appellant aan de strafrechter verstrekte informatie op dit punt, die heeft geleid tot de in de verkorte beslissing vermelde schatting van het inkomensbedrag, verkozen zou moeten worden boven de gegevens van de belastingdienst die het Uwv heeft overgenomen.
De Raad constateert voorts dat appellant en zijn vennoot [vennoot] als de enige leiding-gevende personen zijn aan te wijzen binnen de CV en dat tevens is gebleken dat de echtgenote van appellant, evenals trouwens zijn kinderen, op gezette tijden meewerkte binnen het bedrijf en dan op basis van een uurloon werd uitbetaald. Informatie waaruit blijkt dat de echtgenote enig aandeel in de winst heeft genoten ontbreekt. Uit het getuigenverhoor van de echtgenote ter zitting van de rechtbank valt ook niet onomstotelijk af te leiden dat zij een aandeel in de winst had.
Ten slotte merkt de Raad op dat niet is gebleken dat de belastingdienst naar aanleiding van het door appellant ingediende bezwaar tot een andere, voor appellant gunstiger beslissing is gekomen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R. Benza.
MH