Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2751

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers09/958 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gebruiksvrijstelling en bouwvergunning voor kleinschalig kampeerterrein en 'uutbloashuuske' blijven naar voorlopig oordeel in stand. Ligging van de percelen in een provinciaal stiltegebied staat naar voorlopig oordeel niet in de weg aan realisatie van het plan.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter Reg.nr.: 09/958 WRO Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen: [verzoeker] te Neede, verzoeker, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland verweerder. [derde partij] derde-partij. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 oktober 2008, verzonden op 24 oktober 2008, heeft verweerder aan de derde-partij vrijstelling op de voet van artikel 19, eerste lid, van de – inmiddels vervallen – Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) voor het in gebruik nemen van bestaande vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing als opslagruimte voor caravans, als sanitaire voorzieningen bij het kleinschalig kampeerterrein en als ‘uutbloashuuske’, alsmede voor het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig seizoensgebonden kampeerterrein (20 plaatsen). Daarbij heeft verweerder tevens reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een schuur. Bij besluit van 3 juni 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft beroep ingesteld. Verzoeker heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 juli 2009, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.A. van der Spek en G.J. Bomer. De derde-partij is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, zoon en [naam]. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. 2.2 De voorzieningenrechter ziet zich allereerst ambtshalve geplaatst voor de vraag of verzoeker als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Dienaangaande is uit het behandelde ter zitting gebleken dat de afstand tussen verzoekers perceelsgrens en de grens van het onderhavige kampeerterrein minder dan 100 meter bedraagt. Voorts is uit de ter zitting getoonde foto’s gebleken dat verzoeker ten minste enig zicht heeft op het terrein van de derde-partij. Vooralsnog is er derhalve geen grond voor het oordeel dat verzoeker niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. 2.3 De vrijstelling is verleend voor het in gebruik nemen van bestaande vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing als opslagruimte voor caravans, als sanitaire voorzieningen bij het kleinschalig kampeerterrein en als ‘uutbloashuuske’, alsmede voor het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig seizoensgebonden kampeerterrein (20 plaatsen) van 15 maart tot en met 31 oktober. Het bouwplan waarvoor bouwvergunning is verleend, voorziet in een inpandige aanpassing van schuur 1, waarbij een douche, bijkeuken en keuken voor het ‘uutbloashuuske’ worden gerealiseerd, alsmede een kantoor- en ontvangstruimte voor campinggasten. Schuur 2 wordt gedeeltelijk geschikt gemaakt voor de stalling van caravans en voor het overige worden daarin de sanitaire voorzieningen voor de campinggasten aangebracht. 2.4 Verzoeker heeft betoogd dat het (bouw)plan van de derde-partij in strijd is met het ter plaatse geldende ruimtelijke beleid. De percelen waarop de verleende vrijstelling betrekking heeft, liggen in het provinciale stiltegebied “Borculo-Noord”. In het Streekplan Gelderland 2005 is voor deze gebieden vastgelegd dat moet worden voldaan aan het zogeheten ‘stand still – step forward’ principe. Het toestaan van een kleinschalig kampeerterrein is in strijd met dit principe, aldus verzoeker. In paragraaf 2.11 van het Streekplan 2005 staat dat genoemd principe inhoudt dat – kort gezegd – bij ruimtelijke initiatieven in stiltegebieden het geluidsniveau niet mag toenemen en bij voorkeur dient af te nemen. Gebiedseigen activiteiten, zoals normale agrarische bedrijfsvoering, ondervinden hiervan geen belemmering. Naar voorlopig oordeel staat de ligging van de percelen in een stiltegebied in beginsel niet in de weg aan de realisatie van het plan. De voorzieningenrechter wijst daartoe op het akoestisch rapport van 14 mei 2008, dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing die aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, waarin samenvattend is gesteld dat de nieuwe bedrijfsactiviteiten een vermindering van de geluidsbelasting voor de omgeving opleveren, in vergelijking met de geluidsbelasting van het voordien op de onderhavige percelen gevestigde agrarische bedrijf. Daaruit volgt dat geen sprake is van strijdigheid met voornoemd principe. Het betoog van verzoeker dat die vergelijking onjuist is, volgt de voorzieningenrechter niet. Dat agrarische bedrijven in het Streekplan 2005 als gebiedseigen activiteit zijn aangemerkt, staat er niet aan in de weg dat de geluidsbelasting van deze bedrijven betrokken wordt bij bedoelde vergelijking, als betoogd door verzoeker. De zinsnede “ondervinden hiervan geen belemmering” heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen verderstrekkende betekenis dan dat de aanwijzing van een gebied als stiltegebied niet in de weg staat aan (voortzetting van) gebiedseigen activiteiten. Voorts is niet vast komen te staan dat de onderhavige percelen zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur. Het vorenstaande in ogenschouw nemend en gelet op de betrokken belangen van partijen, waaronder met name ook het (financiële) belang van de derde-partij, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hetgeen overigens is aangevoerd brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.