
Jurisprudentie
BJ2727
Datum uitspraak2009-04-28
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.003.210
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers104.003.210
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uitzetting van huurder; had de woningstichting na uitzetting de woning mogen ontruimen en de inboedel naar de vuilnisplaats mogen brengen? In hoeverre kan de woningstichting de schade aan de woning vorderen van de uitgezette huurder?
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
Zaaknummer gerechtshof 104.003.210
(zaaknummer rechtbank 202957 CV EXPL 4465/05)
arrest van de vijfde civiele kamer van 28 april 2009
inzake
de stichting [woningstichting],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A.C. van Etten.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 20 februari 2007.
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 12 april 2007; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt onderdeel uit van de processtukken.
1.2 Bij memorie van grieven heeft de Woningstichting zeven grieven tegen de bestreden vonnissen van 28 maart 2006, 22 mei 2006 en 14 november 2006 aangevoerd en toegelicht, heeft zij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het tussenvonnis van 28 maart 2006, het mondelinge vonnis van 22 mei 2006 en het eindvonnis van 14 november 2006 door de kantonrechter te Almelo gewezen tussen de Woningstichting als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan de Woningstichting te betalen een bedrag van achtduizend vijfhonderd zes en negentig euro en zeven centen (€ 8.596,07) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 22 september 2005, zijnde de dag van dagvaarding in eerste aanleg, met verwijzing van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, zowel in hoger beroep als in eerste aanleg.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van de kantonrechter te Almelo van 28 maart 2006 en 14 november 2006 zal bevestigen met veroordeling van de Woningstichting in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en is arrest bepaald. In het procesdossier van [geïntimeerde] ontbreekt de dagvaarding in eerste aanleg. In het procesdossier van de Woningstichting ontbreekt de in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] ter zitting van 7 maart 2006 genomen akte.
3. De grieven
De Woningstichting heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 28 maart 2006 een comparitie van partijen bevolen.
Grief 2
Ten onrechte beslist de kantonrechter in haar mondeling tussenvonnis van 22 mei 2006 dat de Woningstichting gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] de schade zoals vermeld in de factuur d.d. 29 december 2004, alsmede de hoogte daarvan dient te bewijzen.
Grief 3
Ten onrechte beslist de kantonrechter in haar mondeling vonnis van 22 mei 2006 dat door [geïntimeerde] een beroep op verrekening is gedaan.
Grief 4
Ten onrechte beslist de kantonrechter in haar mondeling vonnis van 22 mei 2006 dat door [geïntimeerde] de schade die hij stelt in zijn beroep op verrekening dient te bewijzen.
Grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen in r.o. 5 van haar vonnis van 14 november 2006 dat het vervangen van toiletbril, spiegel en planchet in de douche en opnieuw aansluiten van keukenkraan en afvoer ad € 350,-- onder het hoofdstuk afschrijving na een bewoning van 14 jaar valt, zoals [geïntimeerde] onbetwist als getuige heeft verklaard.
Grief 6
Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen in r.o. 6 van haar vonnis van 14 november 2006 dat op de vordering van de Woningstichting een bedrag ad € 993,65 in mindering dient te worden gebracht.
Grief 7
Ten onrechte heeft de kantonrechter bij r.o. 10 overwogen dat zij het beroep op verrekening honoreren zal tot een bedrag van € 3.000,--.
4. De vaststaande feiten
4.1 Tussen partijen staan in hoger beroep als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties dan wel als door de kantonrechter vastgesteld en in hoger beroep niet bestreden, de navolgende feiten vast.
4.2 Tussen de Woningstichting als verhuurder en [geïntimeerde] als huurder heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning aan [adres], gemeente [gemeente], verder te noemen: de woning. Op deze huurovereenkomst was van toepassing het huurreglement van de Woningstichting van 1 augustus 1982. Bij exploot van 30 augustus 2004 heeft de Woningstichting aan [geïntimeerde] krachtens een vonnis van
26 augustus 2003 de ontruiming van de woning per 8 september 2004 aangezegd. In dit exploot wordt onder meer vermeld: “dat bij de uitvoering van de ontruiming onder meer alle zaken uit het perceel zullen worden verwijderd en terstond zullen worden afgevoerd naar een vuilstortplaats; er worden geen zaken in opslag genomen”.
Bij brief van 3 september 2003 heeft de deurwaarder [geïntimeerde] nogmaals herinnerd aan de aanstaande ontruiming op 8 september 2004, 9.30 uur.
4.3 [geïntimeerde] heeft aan de Woningstichting verzocht om de ontruiming uit te stellen tot de maandag volgend op 8 september 2004 doch de Woningstichting heeft in dit uitstel niet bewilligd. Op 8 september 2004 trof de met de ontruiming belaste deurwaarder [geïntimeerde] niet thuis en heeft hij op de voicemail van [geïntimeerde] een bericht ingesproken en hem in de gelegenheid gesteld de inboedel alsnog uit de woning te halen.
4.4 In de middag van 8 september 2004 heeft [geïntimeerde] geconstateerd dat de woning was voorzien van nieuwe sloten. Hij heeft toen vastgesteld dat zijn huisraad nog in de woning aanwezig was. Hij heeft vervolgens geen contact opgenomen met de Woningstichting om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld zijn huisraad weg te halen. De feitelijke ontruiming van de woning heeft op 15 mei 2004 een aanvang genomen.
4.5 [geïntimeerde] heeft, hoewel hij hiertoe bij genoemd exploot van 30 augustus 2004 was uitgenodigd, geen afspraak gemaakt voor een zogenaamde voor- en eindinspectie van de woning. De eindinspectie heeft op 13 september 2004 buiten aanwezigheid van [geïntimeerde] plaatsgevonden. Van deze inspectie is een gedetailleerd rapport opgemaakt waarop per post is aangegeven wat voor rekening van [geïntimeerde] komt. De Woningstichting heeft na de feitelijk ontruiming die op of vanaf 15 september 2004 plaatsvond, schoonmaak- en reparatiewerkzaamheden in en aan de woning laten uitvoeren en deze bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. Bij inleidende dagvaarding heeft de Woningstichting gevorderd dat [geïntimeerde] een hoofdsom van € 7.633,41 zou voldoen. Bij de bepaling van die hoofdsom heeft de Woningstichting de door [geïntimeerde] betaalde waarborgsom met rente reeds verrekend.
4.6 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bij antwoord gesteld: “Het klopt dat de woning was uitgeleefd. Ik heb ’s morgens 8 september naar deurwaarder Wigger gebeld om uitstel van huisuitzetting te vragen. Ik wilde het huis eerst nog opknappen. Ik heb dat uitstel niet gekregen”.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 In de procedure in hoger beroep gaat het -zakelijk weergegeven- om:
a. de vraag of de kosten welke verband houden met het plaatsen van een nieuw keukenblok (waarin niet begrepen de kosten van het nieuwe keukenblok), de afvoer van het oude keukenblok, het vervangen van de toiletbril, de douchespiegel en het planchet in de douche, alsmede de kosten van het opnieuw aansluiten van keukenkraan en afvoer voor rekening van [geïntimeerde] komen;
b. de verrekening door [geïntimeerde] met een bedrag van € 3.000,-- wegens schade welke hij stelt van de Woningstichting te kunnen vorderen.
5.2 Het hof overweegt ten aanzien van de in rechtsoverweging 5.1. onder a genoemde kosten als volgt. Aan de hand van de processtukken van de eerste aanleg stelt het hof vast dat [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd dat badkamerspiegel en keukenblok niet vervangen behoefden te worden. Na gemotiveerde betwisting van dit standpunt door de Woningstichting is [geïntimeerde] hierop bij dupliek en bij akte van 7 maart 2006 niet meer terug gekomen. Ten aanzien van slijtage beroept [geïntimeerde] zich in de akte van 7 maart 2006 op het sausen van alle plafonds en het schuren en schilderen van een nieuwe achterdeur. In de van de zijde van [geïntimeerde] genomen akte van 17 oktober 2006 wordt niet gemotiveerd aangevoerd met welke afschrijvingen de Woningstichting verder nog rekening had dienen te houden.
5.3 Het hof stelt voorop dat door de Woningstichting is aangevoerd dat vervanging van het keukenblok en de douchespiegel noodzakelijk waren door de wijze waarop [geïntimeerde] hiermee is omgegaan. Door [geïntimeerde] is dit in eerste aanleg noch in hoger beroep gemotiveerd weersproken. Ook de kosten van de vervanging van toiletbril en planchet zijn door [geïntimeerde] in eerste aanleg niet weersproken. Ook in hoger beroep heeft [geïntimeerde] deze kosten onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof staat hiermee, in samenhang met de erkenning van [geïntimeerde] dat hij de woning had uitgeleefd, in beginsel de verplichting van [geïntimeerde] tot vergoeding van de met vervanging van deze zaken verband houdende kosten vast, tenzij, zoals [geïntimeerde] in hoger beroep heeft aangevoerd, de voortijdige vervanging van deze zaken niet geheel aan [geïntimeerde] toegerekend kan worden maar onder het hoofdstuk afschrijvingen dan wel (periodieke) vervangingen vallen welke voor rekening van de Woningstichting komen.
5.4 Door de Woningstichting is in dit verband onweersproken aangevoerd dat zij vanuit overwegingen van coulance en vanwege het feit dat het keukenblok voor 68% was afgeschreven, de kosten van het keukenblok niet in rekening heeft gebracht, maar wel de kosten welke verband hielden met het afvoeren van het oude keukenblok en het plaatsen van het nieuwe keukenblok, aan [geïntimeerde] heeft doorberekend.
5.5 Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] met zijn stellingen omtrent de afschrijvingen dan wel periodieke vervangingen die voor rekening van de Woningstichting komen, de toepassing van artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek op het oog heeft. Het hof is van oordeel dat, gegeven de omstandigheid dat [geïntimeerde] geruime tijd voor het einde van de economische levensduur van het keukenblok de vervanging daarvan noodzakelijk heeft gemaakt, de Woningstichting bij de begroting van de te vergoeden schade met (het voordeel van) de afschrijving dan wel periodieke vervanging in voldoende mate rekening heeft gehouden door de kosten van het keukenblok niet, doch de kosten van het afvoeren van het oude en het plaatsen van het nieuwe keukenblok wel in rekening te brengen. In zoverre kan het vonnis van de kantonrechter van 14 november 2006 niet in stand blijven.
5.6 De Woningstichting heeft onweersproken aangevoerd dat ingevolge het huurreglement het vervangen van onder meer spiegels, wastafels en closetpotten voor rekening van de huurder zijn. Het hof verbindt hieraan de gevolgtrekking dat van voordeeltoerekening bij de door [geïntimeerde] noodzakelijk gemaakte vervanging van deze zaken geen sprake kan zijn. Ook voor aftrek van de kosten van het planchet ziet het hof geen aanleiding nu door [geïntimeerde] niet gemotiveerd is gesteld dat en waarom hierop een voordeel van afschrijving van toepassing is. Ook hier geldt dat het vonnis van de kantonrechter van 14 november 2006 moet worden vernietigd.
5.7 Ten aanzien van het beroep van [geïntimeerde] op verrekening overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] aan zijn tegenvordering ten grondslag legt dat de Woningstichting jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door de zaken welke door hem in de woning waren achtergelaten niet ten behoeve van hem op te slaan doch deze af te voeren naar de vuilstortplaats.
5.8 Het hof komt op grond van de in rechtsoverwegingen 4.2, 4.3 en 4.4 genoemde vaststaande feiten tot het oordeel dat de Woningstichting aan [geïntimeerde] tijdig en in duidelijke bewoordingen kenbaar heeft gemaakt dat hij diende zorg te dragen voor de ontruiming van de woning en dat, bij gebreke van tijdige ontruiming, geen opslag van inboedel zou plaatsvinden. Bovendien staat vast dat de met de ontruiming belaste deurwaarder op 8 september 2004 [geïntimeerde] via de voicemail op de hoogte heeft gebracht van de mogelijkheid om de inboedel alsnog te verwijderen. Ten slotte staat vast dat [geïntimeerde] op 8 september 2004 zelf heeft geconstateerd dat de door hem achtergelaten inboedel zich nog in de woning bevond, doch dat hij vervolgens geen contact heeft opgenomen met de Woningstichting om alsnog de gelegenheid te krijgen om de inboedel te verwijderen. Onder die omstandigheden handelde de Woningstichting naar het oordeel van het hof jegens [geïntimeerde] niet onrechtmatig door de aanwezige inboedel, waarvan blijkens de niet bestreden vaststelling door de kantonrechter geen kostbare stukken deel uitmaakten, niet op te slaan maar naar de vuilstortplaats af te voeren. Het beroep op verrekening dient reeds hierop te stranden en het vonnis van de kantonrechter kan ten aanzien van het gehonoreerde beroep op verrekening niet in stand blijven.
Slotsom
5.9 De grieven 5, 6 en 7 slagen en leiden tot vernietiging van het vonnis van 14 november 2004 behoudens voor zover in dat vonnis de proceskosten zijn gecompenseerd, nu tegen die beslissing geen grieven zijn gericht. Bij bespreking van de overige grieven heeft de Woningstichting geen belang. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
1. vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 14 november 2004 behoudens voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd en doet in zoverre opnieuw recht:
2. veroordeelt [geïntimeerde] om aan de Woningstichting te betalen € 8.596,07, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 september 2005 tot de dag der voldoening;
3. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Woningstichting begroot op € 1.264,- wegens salaris overeenkomstig het liquidatietarief, € 251,- wegens griffierecht en € 84,87 wegens explootkosten;
4. verklaart dit arrest ten aanzien van de onderdelen 2 en 3 uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, W. Duitemeijer en M.G.W.M. Stienissen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 april 2009.