
Jurisprudentie
BJ2704
Datum uitspraak2009-07-09
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5730 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5730 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning AOW-pensioen met een korting van 64%. De toekenning aan eiseres van een AOW-pensioen per 1 november 2004 is gebaseerd op het met ingang van 1 november 2004 gewijzigde artikel 21 van het NMV en het met ingang van dezelfde datum gewijzigde artikel 24 van het AA.
Uitspraak
07/5730 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2007, 05/5149 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante, geboren in 1923, is woonachtig in Marokko. Met ingang van 1 juli 1985 heeft de Svb aan haar echtgenoot, [naam echtgenoot], een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend met een korting van 20% en een toeslag met een korting van 94%. Bij besluit van 23 oktober 1987 heeft de Svb aan [echtgenoot] meegedeeld dat de toeslag op zijn pensioen per 1 juli 1988 wordt ingetrokken aangezien appellante op die datum 65 jaar is geworden. Daarbij heeft de Svb meegedeeld dat appellante zelf geen recht heeft op een AOW-pensioen en dat appellante hierover bij afzonderlijk schrijven is ingelicht.
1.3. Bij brief van 24 mei 2005 heeft [echtgenoot] bij de Svb geïnformeerd naar een AOW-pensioen voor appellante en daarbij aangegeven niet te begrijpen waarom zij nog geen pensioen ontvangt.
1.3. Bij besluit van 1 juli 2005 heeft de Svb aan appellante met ingang van 1 november 2004 een AOW-pensioen toegekend met een korting van 64%.
1.4. In bezwaar heeft appellante verzocht aan haar een AOW-pensioen toe te kennen vanaf 1988, het jaar waarin zij 65 jaar is geworden.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 7 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 juli 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank als volgt overwogen (waarin appellante is aangeduid als eiseres en de Svb als verweerder):
“Naar uit de stukken blijkt is aan eiseres op basis van het gewijzigde artikel 21 van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederland en het Koninkrijk Marokko (NMV) en het gewijzigde artikel 24 van het AA met ingang van 1 november 2004 een AOW-pensioen toegekend. In geschil is of eiseres recht op AOW-pensioen heeft gedurende de periode van 1 juli 1988, zijnde de datum waarop eiseres de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, tot 1 november 2004.
Ingevolge artikel 6 van de AOW is verzekerd degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en (a) ingezetene is, dan wel (b) geen ingezetene is maar ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet voldaan is aan de in artikel 6, eerste lid, van de AOW gestelde voorwaarden,
Ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de AOW kan uitbreiding worden gegeven aan de kring van verzekerden. Gesteld noch gebleken is dat eiseres op grond van de betreffende artikelen van de daartoe vastgestelde opeenvolgende Besluiten uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen als verzekerde kan worden aangemerkt. Uit het vorenstaande volgt dat eiseres, naar nationaal recht bezien, niet verzekerd ingevolge de AOW is geweest. Dat betekent ook, dat eiseres op grond van uitsluitend het nationale Nederlandse recht geen aanspraak had en heeft op een AOW pensioen. Daarvoor was niet beslissend dat zij een vrouw was, maar dat zij niet verzekerd is geweest. Dat de AOW per 1 april 1985 een eigen recht op pensioen kent voor gehuwde vrouwen, baat eiseres naar nationaal recht dus niet.
De toekenning aan eiseres van een AOW-pensioen per 1 november 2004 is gebaseerd op het met ingang van 1 november 2004 gewijzigde artikel 21 van het NMV en het met ingang van dezelfde datum gewijzigde artikel 24 van het AA.
Vóór 1 november 2004 kon eiseres aan het NMV niet direct aanspraken op een eigen pensioen ontlenen. Dat werd veroorzaakt door het feit dat artikel 21 van het NMV alleen een regeling kende voor het recht op ouderdomspensioen voor gehuwde mannen.
De hoogste Nederlandse rechter op dit terrein, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft al in zijn uitspraak van 11 mei 1988 (RSV 1989/9) geoordeeld, dat vanaf 1 april 1985 (de datum per wanneer onder de AOW gehuwde vrouwen een eigen pensioenaanspraak hadden, los van hun man) het NMV en de Nederlandse AOW niet goed op elkaar meer aansloten. Verder oordeelde de CRvB in die uitspraak dat niet de regeling in de AOW voorgaat op het NMV, maar dat het NMV (dat niet een eigen recht op pensioen voor vrouwen kende) als internationale regeling voorgaat op de Nederlandse AOW.
In zijn uitspraak van 20 oktober 2005 (RSV 2006/146) heeft de CRvB verder geoordeeld dat niet vooruitgelopen mocht worden op de wijzigingen in het NMV die per 1 november 2004 in werking zijn getreden.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op grond van de nationale wet of het NMV vóór 1 november 2004 niet zelf recht op een AOW-pensioen heeft.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog wel het volgende op.
Verweerder kende tot 1 november 2004 een beleid op grond waarvan in bepaalde gevallen toch recht op een eigen ouderdomspensioen voor gehuwde vrouwen in Marokko kon ontstaan. Dat beleid had echter niet zozeer ten doel om die gehuwde vrouwen een zelfstandig recht op pensioen te geven, maar om zo goed mogelijk te voorkomen dat binnen een gezin/huishouden in totaal te weinig AOW pensioen zou worden uitgekeerd. Verweerder heeft in dat kader zowel een berekening gemaakt van het totale pensioen onder de Nederlandse nationale wet, als onder het NMV. De berekening onder het nationale recht komt uit op een totaal pensioen van 80% van het maximum voor alleen de echtgenoot van eiseres; de berekening onder het NMV komt uit op een pensioen van in totaal 72% van het maximum (36% voor eiseres en 36% voor haar echtgenoot). Verweerder heeft er vervolgens voor gekozen om tot 1 november 2004 niet het laagste, maar het hoogste totaalbedrag uit te keren. Die keuze is naar het oordeel van de rechtbank (en overigens ook van de CRvB in vele zaken) redelijk.
Ook dit beleid maakte het dus in het speciale geval van eiseres niet mogelijk om per een eerdere datum dan per 1 november 2004 aan haar een eigen pensioenaanspraak toe te kennen.”
3.1. In hoger beroep heeft appellante de in bezwaar en in eerste aanleg aangevoerde gronden in essentie herhaald.
3.2. De Svb heeft in verweer volstaan met te verwijzen naar de gronden waarop het bestreden besluit rust, bezien in samenhang met de onderliggende stukken. Verzocht wordt om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad kan zich geheel vinden in de uitspraak van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen, die de Raad tot de zijne maakt. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009.
(get.) H.J. Simon.
(get.) M. Pijper.
NK