Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2635

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807683/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 11 april 2005 heeft [verzoeker], wonend aan de [locatie] te Alphen aan den Rijn, het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) verzocht handhavend op te treden tegen het lasbedrijf van [appellant] aan de Steekterweg 65b te Alphen aan den Rijn (hierna: het perceel).


Uitspraak

200807683/1/H1. Datum uitspraak: 15 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lasbedrijf Alphen B.V. en [appellant], respectievelijk gevestigd en wonend te Alphen aan den Rijn, appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juli 2008 in zaak nr. 07/6772 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lasbedrijf Alphen B.V. en [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. 1. Procesverloop Bij brief van 11 april 2005 heeft [verzoeker], wonend aan de [locatie] te Alphen aan den Rijn, het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) verzocht handhavend op te treden tegen het lasbedrijf van [appellant] aan de Steekterweg 65b te Alphen aan den Rijn (hierna: het perceel). Bij besluit van 27 september 2006 heeft het college Lasbedrijf Alphen onder oplegging van een dwangsom gelast de reparatiewerkzaamheden aan (vuil)containers in de bedrijfsruimte op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd. Bij besluit van 27 juli 2007 heeft het college - voor zover thans van belang - het tegen het besluit van 27 september 2006 door Lasbedrijf Alphen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 31 oktober 2006 door Lasbedrijf Alphen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 30 juli 2008 heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lasbedrijf Alphen B.V. en [appellant] (hierna: Alphen B.V. en [appellant]) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak, die de rechtbank op 21 oktober 2008 aan de gemachtigde van Alphen B.V. en [appellant] heeft toegezonden, is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben Alphen B.V. en [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 november 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [verzoeker] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het college heeft nadere stukken ingediend. Alphen B.V. en [appellant] hebben een nader stuk ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar Alphen B.V. en [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.A.W. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door M. van Schipstal-Middelburg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [verzoeker] in persoon gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Alphen B.V. en [appellant] betogen terecht dat de aangevallen uitspraak niet is gedaan door de rechter van een enkelvoudige kamer van de rechtbank, die het beroep, zo blijkt uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 24 april 2008, heeft behandeld, maar door een andere rechter van de rechtbank. 2.2. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. Ingevolge artikel 8:77, eerste lid, onder d, van de Awb vermeldt de schriftelijke uitspraak de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld. 2.2.1. Gelet op artikel 8:69, eerste lid en artikel 8:77, eerste lid, onder d, in hun onderlinge samenhang bezien, heeft de wetgever voorgeschreven dat de uitspraak van een enkelvoudige kamer wordt gedaan door de rechter die de behandeling ter zitting heeft geleid. De uitspraak is derhalve met die wettelijke bepalingen in strijd. 2.3. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen overweegt de Afdeling als volgt. 2.4. Alphen B.V. maakt op het perceel gebruik van een bedrijfsruimte voor reparatiewerkzaamheden aan stalen (vuil)containers. 2.5. Ingevolge het bestemmingsplan "Steekterweg" heeft het perceel de bestemming "Hoveniersbedrijf, met bijbehorende erven-Ah(h)-". Ingevolge artikel 7, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart als zodanig aangewezen bestemd voor een hoveniersbedrijf, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, andere bouwwerken en erven. Ingevolge artikel 7, lid B, van de planvoorschriften zijn op deze gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen toelaatbaar. Ingevolge artikel 36, lid II, onder 1, van de planvoorschriften is het verboden om bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de gronden gegeven bestemming. Ingevolge artikel 36, lid III, onder 3, verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bepaalde in lid II, onder 1, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. 2.6. Het standpunt van het college is juist dat het uitoefenen van reparatiewerkzaamheden aan (vuil)containers in de bedrijfsruimte op het perceel, in strijd is met artikel 36, lid II, onder 1, van de planvoorschriften. 2.7. De conclusie is dat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.8. Alphen B.V. en [appellant] betogen dat uitzicht op legalisatie bestaat. 2.9. Dat betoog faalt. Ten tijde van de beslissing op bezwaar bestond geen concreet uitzicht op legalisatie. Het college is niet bereid vrijstelling te verlenen, ook vanwege de precedentwerking die daarvan uit zou gaan. Weliswaar biedt het streekplan dat is herzien mogelijkheden om de huidige bestemming te verruimen, maar geenszins staat vast dat op het perceel een reparatiebedrijf voor (vuil)containers kan worden gevestigd. De bestemming "Hoveniersbedrijf" is vooralsnog ongewijzigd gebleven. 2.9.1. Het betoog van Alphen B.V. en [appellant] dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 36, lid III, onder 3, van de planvoorschriften opgenomen, zogenoemde, toverformule, faalt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 19 december 2007 in zaak nr. 200703532/1, kan aan de toverformule slechts toepassing worden gegeven indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien niet meer mogelijk is. Het college heeft aangegeven dat gebruik van het perceel in overeenstemming met de bestemming mogelijk is en dat niet valt in te zien waarom de bedrijfsruimte niet kan worden aangewend ten behoeve van een hoveniersbedrijf. Alphen B.V. en [appellant] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van het college onjuist zou zijn. 2.9.2. Ook uit hetgeen Alphen B.V. en [appellant] verder hebben aangevoerd kan niet worden opgemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhaving had moeten afzien. 2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het besluit van 27 juli 2007 ongegrond. 2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.12. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan Alphen B.V. en [appellant] wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juli 2008 in zaak nr. 07/6772; III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; IV. gelast dat het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lasbedrijf Alphen B.V. en [appellant] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) door de secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lasbedrijf Alphen B.V. en [appellant] wordt terugbetaald. Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Boot lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009 202.