
Jurisprudentie
BJ2628
Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808946/1/H3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808946/1/H3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college), voor zover thans van belang, een parkeerverbodzone ingesteld op het Lange Voorhout te Den Haag.
Uitspraak
200808946/1/H3.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
stichting Stichting Vrienden van het Lange Voorhout, gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 oktober 2008 in zaken nrs. 08/6851, 08/7405 en 08/7409 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college), voor zover thans van belang, een parkeerverbodzone ingesteld op het Lange Voorhout te Den Haag.
Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft het college het door de stichting Stichting Vrienden van het Lange Voorhout (hierna: de stichting) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2008, verzonden op 3 november 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2008, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Christiaans, ambtenaar in dienst van de gemeente Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), zoals dit luidde ten tijde van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. […];
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 18 van het krachtens de WVW 1994 vastgestelde Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, worden in het verkeersbesluit de aard en de omvang van de maatregelen aangegeven.
Ingevolge artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Vaststaat dat het college heeft besloten tot herinrichting van het Lange Voorhout. Deze herinrichting behelst onder meer het versmallen van de rijbanen op het lange gedeelte van het Lange Voorhout tot 4 meter, het verwijderen van de daar aanwezige parkeergelegenheid en het in de plaats daarvan aanleggen van een beperkt aantal parkeerhavens.
2.3. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college bij het nemen van het door de stichting bestreden verkeersbesluit, terecht is uitgegaan van de situatie na herinrichting van het Lange Voorhout. De besluitvorming die aan de herinrichting is voorafgegaan en het feitelijk handelen dat in het kader van de herinrichting heeft plaatsgevonden, staan in deze procedure niet ter toets. De voorzieningenrechter is derhalve terecht voorbijgegaan aan het betoog van de stichting dat deze herinrichting niet noodzakelijk was en dat hiervoor ten onrechte een aanlegvergunning is verleend. Het hiertegen gerichte betoog van de stichting faalt.
2.4. De stichting betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat aan het verkeersbesluit geen deugdelijke belangenafweging is voorafgegaan. Volgens de stichting heeft het college onvoldoende gewicht toegekend aan de negatieve gevolgen van het als gevolg van dit besluit verdwijnen van parkeerruimte aan het Lange Voorhout. De stichting wijst er in dit verband op dat eerst geruime tijd na het instellen van het parkeerverbod alternatieve parkeerplaatsen beschikbaar zullen komen.
Voorts heeft de voorzieningenrechter volgens de stichting ten onrechte niet beoordeeld of het nemen van het verkeersbesluit noodzakelijk was, of het college niet had kunnen volstaan met het treffen van een minder verstrekkende verkeersmaatregel en of een onderzoek naar de verkeerssituatie ter plaatse achterwege mocht worden gelaten.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 december 2005 in zaak nr. 200503545/1) komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo'n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.4.2. Het verkeersbesluit is genomen met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de weg, het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het zo veel mogelijk waarborgen van de vrijheid en de doorstroming van het verkeer. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het instellen van een parkeerverbod noodzakelijk is, onder meer om te voorkomen dat door geparkeerde voertuigen de doorstroming voor hulpverleningsdiensten zou worden belemmerd. De voorzieningenrechter heeft dit standpunt van het college terecht niet onjuist geacht. Hierbij heeft de voorzieningenrechter terecht gewicht toegekend aan de omstandigheid dat door het college onweersproken is gesteld dat in overleg met de brandweer de minimale breedte van de rijbanen op het Lange Voorhout op 4 meter is gesteld. Met de voorzieningenrechter acht de Afdeling het aannemelijk dat bij die breedte van de rijbanen geen ruimte voor het parkeren van voertuigen resteert zonder dat de doorstroming wordt belemmerd.
Evenals de voorzieningenrechter ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de met het verkeersbesluit gediende belangen, niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van de stichting bij behoud van parkeergelegenheid op het Lange Voorhout. In aanvulling op hetgeen de voorzieningenrechter ter zake heeft overwogen, wordt hierbij in aanmerking genomen dat, zoals het college ter zitting heeft bevestigd, gedurende de herinrichting van het Lange Voorhout alternatieve parkeergelegenheid in de nabijheid van het Lange Voorhout is aangeboden en dat direct na voltooiing van de herinrichting 90 parkeerplaatsen voor 115 vergunninghouders beschikbaar zijn gekomen bij het nabijgelegen Ministerie van Financiën.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. de Winter, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Winter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
546.