Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2624

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900464/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de agrarische bedrijfshal op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voor caravanstalling en atelier.


Uitspraak

200900464/1/H1. Datum uitspraak: 15 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 december 2008 in zaak nr. 08/2092 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het gebruik van de agrarische bedrijfshal op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voor caravanstalling en atelier. Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 december 2008, verzonden op 3 december 2008, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2009, waar [appellant], bijgestaan door H.W. Ebbers, werkzaam bij Noordanus & van Driesten Rentmeesters B.V., en het college, vertegenwoordigd door M. van de Zandschulp en P.C.M. Gerards, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op het perceel met een oppervlakte van 5393 m2 staat een bedrijfshal met een oppervlakte van 3600 m2 en een woning. 2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied dorp Elst, gedeeltelijke herziening 57 dB(A) gebied Betuweroute (2002)" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met deze bestemming uitsluitend bestemd voor het gebruik ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ingevolge artikel 1, vierde lid, wordt als agrarisch bedrijf aangemerkt bedrijfsvormen als het akker- en/of weidebouwbedrijf, de veehouderij (inclusief mesterij) en pluimveehouderij, het fruitteelt- en groenteteeltbedrijf, de bloemisterij en boomkwekerij en bedrijfsvormen als veehandel en de pelsdierenfokkerij. Ingevolge artikel 16, eerste lid, is het verboden gronden en opstallen of delen daarvan te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming (artikelen 2 tot en met 15 van de voorschriften). Ingevolge het tweede lid, verleent het college van burgemeester en wethouder vrijstelling van het in het eerste lid vervatte verbod, indien strikte toepassing van dit verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. 2.3. Vast staat dat het door [appellant] beoogde gebruik van de bedrijfshal voor de stalling van caravans en als atelier in strijd is met het bestemmingsplan. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zinvol gebruik overeenkomstig het bestemmingsplan objectief bezien niet meer mogelijk is. Hij voert aan dat het pand niet als champignonbedrijf kan worden verkocht. Vestiging van een ander agrarisch bedrijf is niet mogelijk vanwege de beperkte omvang van het perceel en de geringe afstand tot een nabijgelegen woning. 2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van 19 december 2007 in zaak nr. 200703532/1, kan aan de vrijstellingsmogelijkheid als neergelegd in artikel 16, tweede lid, van de planvoorschriften, de zogenoemde toverformule, slechts toepassing worden gegeven indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien niet meer mogelijk is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de bedrijfshal niet meer zinvol overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming kan worden gebruikt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verhuur of verkoop van de bedrijfshal als onderdeel van een meeromvattend agrarisch bedrijf ook uit economisch oogpunt geen reële mogelijkheid is. De enkele omstandigheid dat niet wordt voldaan aan de in het Besluit landbouw milieubeheer gestelde afstand van de bedrijfshal tot de woning op het naastgelegen perceel betekent niet dat daar geen agrarische activiteiten als genoemd in artikel 1, vierde lid, van de planvoorschriften kunnen plaatsvinden. Het betekent dat het Besluit landbouw milieubeheer niet van toepassing is en dat voor de activiteiten een vergunningplicht als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer geldt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die vergunning niet verleend zou kunnen worden. Het betoog slaagt niet. 2.5. Aan het betoog dat er geen dringende redenen aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan, wordt niet toegekomen. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009 270.