Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2612

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900121/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 februari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag van [appellante] om toestemming tot opneming ter adoptie van een buitenlands kind afgewezen.


Uitspraak

200900121/1/H3. Datum uitspraak: 15 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 november 2008 in zaak nr. 08/3753 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 februari 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) de aanvraag van [appellante] om toestemming tot opneming ter adoptie van een buitenlands kind afgewezen. Bij besluit van 1 juli 2008 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2009, waar [appellante], in persoon, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, eerste volzin, wordt de beslissing op bezwaar bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht. Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan de dag volgend op de dag dat het besluit bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2. [appellante] stelt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stelt dat zij het besluit op bezwaar twee tot drie weken na 1 juli 2008 heeft ontvangen, omdat het besluit bij haar buren was bezorgd. Verder stelt [appellante] dat haar onbekend was waar zij beroep moest instellen. Hierover heeft [appellante] getracht informatie in te winnen bij de minister, van wie zij pas op 15 augustus 2008 de gevraagde informatie ontving. 2.3. Vaststaat dat het beroepschrift van [appellante] tegen het besluit op bezwaar te laat bij de rechtbank is ingediend. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de door [appellante] aangevoerde gronden niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding voor het instellen van beroep. Dat de rechtsmiddelenvoorlichting bij het besluit op bezwaar wegens niet vermelden van de vestigingsplaats van de rechtbank waar beroep ingesteld kon worden niet voldeed aan artikel 6:23 van de Awb doet hier niet aan af, nu hieruit wél bleek dat bij een rechtbank beroep ingesteld kon worden en binnen welke termijn. Gezien de doorzendplicht zoals neergelegd in artikel 6:15 van de Awb had [appellante] tijdig beroep kunnen instellen bij een willekeurige rechtbank. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009 312-622.