
Jurisprudentie
BJ2588
Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808534/1/H1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200808534/1/H1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leudal (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Leudal, (hierna: het perceel) gerealiseerde uitbreiding van een paardenstal te verwijderen.
Uitspraak
200808534/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 oktober 2008 in zaak nr. 08/663 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leudal (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast de zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Leudal, (hierna: het perceel) gerealiseerde uitbreiding van een paardenstal te verwijderen.
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2008, verzonden op 13 oktober 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2009, waar [appellant], bijgestaan door M.G. Rosenbrand, en het college, vertegenwoordigd door C. Dehing en Th. Alofs, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het uitbreiden van de paardenstal geen bouwvergunning was vereist.
2.1.1. Dit betoog faalt. Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roggel en Neer, rechtsvoorganger van het college, het besluit van 23 juli 2004 waarbij [appellant] op straffe van een dwangsom is gelast dezelfde uitbreiding van de paardenstal op het perceel te verwijderen, nu deze zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning is gerealiseerd, gehandhaafd. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college terzake thans ten onrechte geen ander standpunt heeft ingenomen.
2.2. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat concreet zicht op legalisering bestaat, nu ten behoeve van de uitbreiding krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden verleend.
2.2.1. Dit betoog faalt evenzeer. Het college is niet bereid vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen om de uitbreiding te legaliseren, omdat dat zich niet zou verdragen met het ruimtelijk beleid terzake van bijgebouwen, zoals dat is neergelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Roggel en Neer", en legalisering tot ongewenste precedentwerking zou leiden. Er is geen reden om thans op voorhand aan te nemen dat, indien een vrijstelling en bouwvergunning zouden worden gevraagd en die aanvraag zou worden afgewezen, die afwijzing toetsing in rechte niet zou kunnen doorstaan.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Haseth
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
476.