Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2585

Datum uitspraak2009-07-15
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900431/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd bouwvergunning en vrijstelling te verlenen aan [appellant] voor het gedeeltelijk veranderen, vernieuwen en vergroten van de bestaande garage en het aanbrengen van een dakterras op het adres [locatie a] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200900431/1/H1. Datum uitspraak: 15 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2008 in zaak nr. 08/1424 in het geding tussen: [appellant] en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd bouwvergunning en vrijstelling te verlenen aan [appellant] voor het gedeeltelijk veranderen, vernieuwen en vergroten van de bestaande garage en het aanbrengen van een dakterras op het adres [locatie a] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 14 maart 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 december 2008, verzonden op 17 december 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann, werkzaam bij Juridisch en bestuurlijk adviescentrum B.V., en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A. Janssen, ambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het ter plaatse van het perceel geldende bestemmingsplan "Vondelpark- en concertgebouw", rust op de gronden de bestemming "Woningen" met de aanduiding "autostalling toegestaan". Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Woningen" bestemd voor gestapelde en niet-gestapelde woningen. Ingevolge het derde lid, onder b, in samenhang met de op de plankaart ter plaatse van het perceel aangegeven bouwhoogtecategorie geldt als maximale bouwhoogte 3,5 m. Ingevolge het zevende lid mogen de in het artikel genoemde gronden, voor zover hier van belang, uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig de in lid 1 genoemde bestemming. Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder d, is het college van burgemeester en wethouders bevoegdheid vrijstelling te verlenen indien de in de voorschriften toegestane maximale bouwhoogten in geringe mate worden overschreden, doch de betrokken bouwhoogte met niet meer dan 2 m wordt vergroot. 2.2. Het bouwplan voorziet onder meer in het aanbrengen van een vlizotrap naar het dak van de bestaande garage en het verhogen van de borstwering en het plaatsen van een hekwerk op het dak van de garage. De bouwhoogte van het bouwwerk wordt daarmee 5,28 m. 2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het gebruik als dakterras geen vrijstelling nodig is omdat dit gebruik ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan, zodat hierin geen reden kan worden gevonden om de in verband met de bouwhoogte benodigde vrijstelling te weigeren. 2.3.1. Gelet op het bepaalde in artikel 4, zevende lid, in samenhang met het eerste lid, van de planvoorschriften is het gebruik als dakterras van de op het perceel staande bebouwing op zichzelf niet verboden. Dit neemt echter niet weg dat in het geval waarin ten behoeve van dat gebruik ook gebouwd zal worden, de bouwvoorschriften in acht moeten worden genomen. Nu in dat verband vrijstelling nodig is vanwege de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte door de ophoging van de borstwering en de plaatsing van het hekwerk, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de vrijstelling niet mocht weigeren, omdat het gebruik als dakterras op zichzelf, los van de daarvoor benodigde bouwkundige voorzieningen, niet verboden is. Het betoog slaagt niet. 2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de toepassing van de in het bestemmingsplan neergelegde bevoegdheid om vrijstelling te verlenen, de beleidsregels voor de toepassing van de bevoegdheid om op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling te verlenen kunnen worden toegepast. Verder betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte de daarin neergelegde regels voor een dakterras op een aanbouw van toepassing acht, nu het gebouw een hoofdgebouw betreft. Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur bij de afweging van belangen de privacy van toekomstige bewoners heeft kunnen betrekken. 2.4.1. In december 2005 zijn door het dagelijks bestuur de Beleidsregels voor de toepassing van artikel 19, lid 3, WRO (hierna: de beleidsregels) vastgesteld. In beleidsregel 2 en 8 is neergelegd onder welke voorwaarden vrijstelling kan worden verleend voor het bouwen van dakterrassen op hoofdbebouwing respectievelijk aanbouwen in strijd met het bestemmingsplan. Deze beleidsregels bevatten het ruimtelijk beleid voor dakterrassen, waarbij de ruimtelijke kwaliteit en de privacy van omwonenden betrokken is. Het is niet onredelijk te achten dat het dagelijks bestuur in het kader van de afweging van de belangen voor de toepassing van de in het bestemmingsplan gegeven vrijstellingsbevoegdheid voor het bouwen van een dakterras aansluiting heeft gezocht bij genoemde beleidsregels. De rechtbank heeft aangenomen dat beleidsregel 8 van toepassing is omdat de garage als een aanbouw en niet als hoofdbebouwing moet worden aangemerkt. Hiermee kan niet worden ingestemd. In de bij de beleidsregels behorende bijlage 1 is het begrip hoofdbebouwing omschreven als een gebouw dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een perceel kan worden aangemerkt. Nu op het perceel alleen de garage staat, moet dit gebouw als hoofdbebouwing worden aangemerkt. Dat het gebouw in verbinding zou staan met bebouwing op het naastgelegen perceel, maakt dat niet anders. Vorenstaande laat echter onverlet dat het bouwplan evenmin voldoet aan de in de beleidsregels voor dakterrassen op hoofdbebouwing neergelegde voorwaarden. De afstand van het hekwerk tot de dakrand is minder dan 1,20 meter en de hoogte van het hekwerk is meer dan 1,20 meter, zoals het dagelijks bestuur in het besluit op bezwaar heeft overwogen. Gelet op de uitgangspunten van de beleidsregels is het niet onredelijk te achten dat het dagelijks bestuur niet alleen de privacy van de huidige omwonenden, maar ook die van de toekomstige omwonenden in zijn afweging heeft betrokken. 2.4.2. [appellant] heeft nog aangevoerd dat het dagelijks bestuur voor de opbouw op een garage aan de [locatie b] wel vergunning heeft verleend. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting onweersproken gesteld dat deze vergunning ruim voor de vaststelling van de beleidsregels is verleend. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. 2.4.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te weigeren. Het betoog faalt. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Offers w.g. Soede lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009 270.