
Jurisprudentie
BJ2575
Datum uitspraak2009-07-06
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200903862/1/M1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200903862/1/M1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij brief van 15 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) zijn besluit tot de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers op het Fort te Vlissingen bekend gemaakt.
Uitspraak
200903862/1/M1.
Datum uitspraak: 6 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 15 april 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (hierna: het college) zijn besluit tot de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers op het Fort te Vlissingen bekend gemaakt.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt. Bij brief, bij de rechtbank Middelburg ingekomen op 6 mei 2009 en vervolgens doorgezonden naar de Raad van State waar deze op 27 mei 2009 is ingekomen, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 juni 2009, waar [verzoeker], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Sinke, advocaat te Middelburg, en P. van Horssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [verzoeker] kan zich niet verenigen met het besluit voor zover dit strekt tot plaatsing van ondergrondse afvalcontainers ter hoogte van zijn woning, [locatie]. Deze containers bevinden zich volgens [verzoeker] op een te korte afstand van zijn raam. Hij betoogt dat hij als gevolg daarvan visuele overlast zal ondervinden, alsmede overlast vanwege huisvuil en afval dat in de directe nabijheid van de afvalcontainer zal worden geplaatst.
[verzoeker] betoogt dat de gemeente hem niet tevoren geïnformeerd heeft over de keuze van de plaats, dat hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn belangen naar voren te brengen, en dat hij onjuist is geïnformeerd over de te volgen juridische procedure.
2.2. De voorzitter constateert dat niet omstreden is dat voorafgaand aan de keuze van de plaatsen van de ondergrondse afvalcontainers geen gelegenheid tot inspraak is gegeven. De voorzitter constateert voorts dat de brief waarmee [verzoeker] op de hoogte werd gesteld van de plaatsing eerst werd bezorgd op de dag dat de werkzaamheden ten behoeve van de plaatsing al waren aangevangen, en dat daarbij niet is gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Gelet daarop kon het college pas op het moment dat al een aanvang was gemaakt met de uitvoering van het besluit in kennis worden gesteld van de belangen van [verzoeker]. Nu ook deze belangen dienden te worden betrokken bij het besluit, dient de inwerkingtreding van het besluit naar het oordeel van de voorzitter te worden geschorst tot zes weken nadat het college een besluit op het bezwaar van [verzoeker] heeft genomen.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit dat het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen bij brief van 15 april 2009 heeft bekendgemaakt, voor zover dit strekt tot plaatsing van ondergrondse afvalcontainers ter hoogte van [locatie] tot zes weken nadat op het bezwaar van [verzoeker] is beslist met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 363,09 (zegge: driehonderddrieënzestig euro en negen cent), waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Duursma
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2009
159-539-378.