Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2566

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/1004
Statusgepubliceerd


Indicatie

Registratie


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Zesde enkelvoudige kamer AWB 08/1004 8 juli 2009 3100 Registratie Uitspraak in de zaak van: Dirkzwager Groep B.V., te Almere, appellante, gemachtigde: mr. M.A. Kortenbout, werkzaam bij FOSAG, tegen het Bedrijfschap Afbouw, verweerder, gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 18 december 2008, bij het College binnengekomen op 19 december 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 november 2008. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen een besluit van 20 augustus 2008, waarbij het bedrijf van appellante bij verweerder is geregistreerd, ongegrond verklaard. Bij brief van 19 februari 2009 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend. Op 22 juni 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil 2.1 In het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw (Stb. 2006, 724; hierna: Instellingsbesluit) is onder andere het volgende bepaald: " Artikel 2 1. In dit besluit wordt verstaan onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. (…) 3. In dit besluit wordt onder het vloerenbedrijf mede verstaan: a. het bewerken van vloeren, al dan niet in samenhang met het aanbrengen van een ter plaatse van de bestemming vervaardigde deklaag, met de fysische eigenschappen die vereist zijn voor het beoogde gebruik; b. het storten van betonvloeren in samenhang met het niet-constructief afbouwen van deze vloeren en tevens niet in samenhang met de verantwoordelijkheid voor constructieve werkzaamheden zoals bij het plaatsen van de bekisting en het aanbrengen van de bewapening. 4. In dit besluit wordt onder uitoefening van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf niet verstaan: a. het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, waaronder die in het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en in het kader van betonreparatie van constructieve aard; (…) Artikel 3 1. Er is een Bedrijfschap Afbouw. 2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf wordt uitgeoefend. (…) " In de Verordening registratie en inzage van boeken en bescheiden Bedrijfschap Afbouw 2007 van 16 mei 2007, in werking getreden op 7 juli 2007 (PBO-blad 2007, nr. 33), is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: " Artikel 2 Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven waarin een in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend. Artikel 3 1. Er is een register van ondernemingen, waarin gegevens worden opgenomen ten behoeve van de vervulling van de taak van het bedrijfschap. (…) Artikel 6 1. Het bedrijfschap neemt na ontvangst van het registratieformulier de onderneming op in het register. 2. Indien geen of een onvolledige ingevulde registratieformulier is ingediend, is het bedrijfschap bevoegd de onderneming ambtshalve te registeren. 3. Het bedrijfschap stelt de ondernemer binnen 4 weken schriftelijk op de hoogte van de registratie van de onderneming. (…) " 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Op 7 juli 2008 heeft appellante desgevraagd aan verweerder een ingevulde "Vragenlijst voor registratie bij het Bedrijfschap Afbouw" doen toekomen. - Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft verweerder de onderneming van appellante geregistreerd. - Hiertegen heeft appellante bij brief van 11 september 2008 bezwaar gemaakt. - Op 15 oktober 2008 is appellante gehoord over haar bezwaar. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen. Op basis van de gegevens in de door appellante ingevulde vragenlijst heeft verweerder het bedrijf van appellante geregistreerd vanwege het krachtens aanneming van werk verrichten of doen verrichten van stukadoorswerk en het (doen) aanbrengen van cementgebonden vloeren. Betonrenovatie en -reparatie van niet-constructieve aard worden tot het stukadoors-, afbouw-, terazzo- en vloerenbedrijf gerekend. Tijdens de hoorzitting is door appellante naar voren gebracht dat zij als schildersbedrijf actief is op de zakelijke markt en dat het uitvoeren van schilderwerk 80% van haar totale omzet uitmaakt. Het overige deel van haar omzet bestaat uit andere werkzaamheden, zoals stukadoorswerk, het aanbrengen van cementgebonden vloeren, betonrenovatie en het injecteren van beton. De betonwerkzaamheden vallen onder CUR aanbevelingen 54, 55 en 56. Sinds 1 januari 2007 valt Dicon Betonrenovatie B.V. onder het bedrijf van appellante en kent appellante een aparte afdeling betonrenovatie. De totale omzet bedraagt circa 8 miljoen euro, waarvan circa 1,2 miljoen euro betrekking heeft op betonreparatie, inclusief het poedercoaten van balkonhekken. Van de 75 werknemers houden er 4 zich specifiek bezig met het repareren van beton. Ook schilders verrichten beton¬reparatiewerkzaamheden. Uit het voorgaande blijkt dat het uitvoeren van betonreparatie een wezenlijk deel uitmaakt van de bedrijfsvoering van appellante. Op de website van appellante wordt bovendien betonreparatie als kernactiviteit van het bedrijf van appellante benadrukt. Het verrichten van betonreparatie maakt volgens het Instellingsbesluit deel uit van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf, tenzij de betonreparatie constructief van aard is. Uit toepassing van CUR 55 (betonreparatie met kunstharsgebonden mortels) blijkt dat het bedrijf van appellante betonreparaties van niet-constructieve aard verricht. Die techniek is namelijk niet bruikbaar voor constructieve reparaties. De CUR aanbevelingen 54 en 56 zijn zowel voor constructieve als niet-constructieve reparaties geschikt. 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende aangevoerd. De hoofdwerkzaamheden van appellante bestaan uit onderhoudsschilderwerkzaamheden. Die vallen onder de CAO Schildersbedrijf. De overige werkzaamheden zijn slechts bijkomend en daarvoor wordt niet geacquireerd. Hooguit 5% van de werkzaamheden van appellante valt onder de werkingssfeer van verweerder. In de administratie van appellante is geen scheiding aangebracht tussen hoofd- en bijkomende werkzaamheden. Het aanbrengen van een dergelijke scheiding zou een verzwaring van de administratieve lasten van appellante betekenen. Appellante viel in het verleden onder het Bedrijfschap Schildersbedrijf. Dit bedrijfschap is opgeheven, omdat het geen toegevoegde waarde had voor de branche. Het is daarom niet terecht dat appellante nu onder het Bedrijfschap Afbouw valt, waar appellante geen affiniteit mee heeft. Bovendien kan verweerder de belangen van appellante niet vertegenwoordigen, aangezien zij een schildersbedrijf is en geen afbouwbedrijf. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Het College staat voor de vraag of verweerder appellantes onderneming terecht heeft geregistreerd als onderneming waarin een stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit wordt uitgeoefend. 5.2 Een onderneming wordt geregistreerd indien daarin de in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit genoemde werkzaamheden worden verricht. Naar het oordeel van het College heeft verweerder in het bestreden besluit terecht en op goede gronden vastgesteld dat appellante werkzaamheden verricht die onder de werkingssfeer van verweerder vallen en is appellante aldus terecht geregistreerd. De stelling van appellante in haar beroepschrift, dat hooguit 5% van haar omzet betrekking heeft op werkzaamheden die onder de werkingssfeer van verweerder vallen, leidt niet tot een andere conclusie, maar bevestigt de juistheid van verweerders besluit. De vraag welk deel van de omzet precies betrekking heeft op werkzaamheden die onder de werkingssfeer van verweerder vallen – partijen verschillen hierover van mening – kan van belang zijn in het kader van de op te leggen heffing, maar kan hier onbeantwoord blijven. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, kan evenmin aan de rechtmatigheid van de registratie afdoen. 5.3 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. O.C. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009. w.g. E.J.M. Heijs w.g. O.C. Bos