
Jurisprudentie
BJ2542
Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7019 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7019 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAZ-uitkering. Volgens de deskundige is de belastbaarheid van appellant geschikt te achten voor zeer bewegingsarme beroepen, waarbij een constante mogelijkheid tot visuele fixatie aanwezig is. Handelingstempo is beperkt. Knielen/hurken, tillen, kort cyclisch buigen, kort cyclisch torderen en reiken zijn beperkt. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen volledig en juist beeld geeft van de mogelijkheden van appellant. Onvoldoende medische grondslag besluit. Pas in hoger beroep voldoende motivering van medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Vernietiging besluit met in stand lating rechtsgevolgen.
Uitspraak
06/7019 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 november 2006, 05/646 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Naar aanleiding van een verzoek van de Raad heeft het Uwv zijn verweerschrift aangevuld met een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige.
Mr. Bakker heeft nadere stukken ingediend. Nadien heeft zij medische adviezen toegezonden van Lelie Hollander Werk Centraal b.v. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van een bezwaarverzekeringsarts. Daarna heeft mr. Bakker nog een reactie van appellant toegezonden.
De Raad heeft KNO-arts prof. dr. C.W.R.J. Cremers te Nijmegen benoemd als deskundige. Deze heeft op 21 januari 2009 schriftelijk aan de Raad rapport uitgebracht van zijn onderzoek, waarbij hij de door de Raad aan hem voorgelegde vragen heeft beantwoord. De Raad heeft dit rapport aan partijen toegezonden.
Partijen zijn op 7 april 2009 uitgenodigd de zitting van de Raad op 20 mei 2009 bij te wonen; daarbij zijn zij in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen. Het Uwv heeft bij brief van 22 april 2009 rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 22 augustus 2004 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van deze datum minder dan 25% was.
1.2. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 april 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er op grond van de beschikbare gegevens onvoldoende redenen zijn om te oordelen dat appellant op 22 augustus 2004 nog als arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ is aan te merken.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de gegevens op KNO-terrein die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit sterk verouderd waren. Appellant meent dat hij op 22 augustus 2004 (nagenoeg) niet in staat was om werkzaamheden te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De door de Raad geraadpleegde deskundige Cremers heeft in zijn rapport vermeld dat hij de medische gegevens op KNO-gebied omtrent appellant uit de periode 1996 tot aan de datum van zijn onderzoek in januari 2009 bij het UMC Utrecht en het UMC Groningen heeft opgevraagd en bestudeerd, naast de medische gegevens die zich al in het dossier bevonden. Voorts heeft hij de uitkomsten van zijn eigen onderzoek (bestaande uit een evenwichtsonderzoek en een uitgebreide gehoortest in het UMC St Radboud, alsook een gesprek met appellant) aan zijn rapport ten grondslag gelegd. Zijn conclusie is dat appellant op 22 augustus 2004 leed aan (zich nog verder ontwikkelende) uitval van de vestibulaire evenwichtsfunctie (en enig gehoorverlies vooral in de hoge tonen) met als diagnose vestibulaire areflexie beiderzijds. Kenmerkend hiervoor is onstabiliteit bij bewegen. Cremers geeft aan dat deze diagnose tot nu toe is gemist en dat hierdoor de belastbaarheid van appellant niet juist is ingeschat.
4.2. Met betrekking tot de belastbaarheid van appellant is Cremers van opvatting dat appellant op 22 augustus 2004 alleen geschikt is te achten voor zeer bewegingsarme beroepen, waarbij een constante mogelijkheid tot visuele fixatie aanwezig is. Vanwege appellants beperktheid in het ruimtelijk bewegen is zijns inziens ook diens handelingstempo beperkt. Voorts acht hij dynamisch handelen als knielen/hurken, tillen, kort cyclisch buigen, kort cyclisch torderen en reiken beperkt. Als specifieke voorwaarde voor het persoonlijk functioneren in arbeid noemt hij dat een bewegingsarme beroepstaak, bijvoorbeeld aan een bureau, vereist is. Enkele van de door het Uwv geschikt geachte functies als statisticus, archiefmedewerker en elektronicamonteur zouden zijns inziens daaraan kunnen voldoen, mits aan de bewegingsarme omstandigheden invulling wordt gegeven. Hierop wil hij niet verder ingaan omdat hij geen arbeidsdeskundige is. Hem lijkt dat met zijn rapport “voldoende inzicht wordt verkregen om mogelijk met een arbeidsdeskundige op een passende functie en functiebelasting uit te komen”.
4.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De Raad ziet geen aanleiding om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken en de deskundige Cremers niet te volgen.
4.4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2005 geen volledig en juist beeld geeft van de mogelijkheden van appellant. Dit betekent dat het bestreden besluit een voldoende medische grondslag ontbeert en om deze reden niet in stand kan blijven.
4.5. Naar aanleiding van het rapport van Cremers heeft de bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen de FML aangepast en aanvullende beperkingen gesteld. Alle beperkingen in onderlinge samenhang beschouwend, is de Raad van oordeel dat daarmee voldoende is tegemoetgekomen aan de bevindingen van Cremers.
4.6. Bezwaararbeidsdeskundige M.G. Coerts heeft de functieduiding herzien en heeft in zijn rapport van 21 april 2009 toegelicht waarom hij functies binnen de vier resterende functiegroepen van elektronicamonteur (nieuwbouw en onderhoud) (Sbc-code 267040), productiemedewerker industrie (samenstellen producten) (Sbc-code 111180), statisticus (Sbc-code 851040) en schadecorrespondent (Sbc-code 516080) tot de mogelijkheden van appellant vindt behoren. Daarbij heeft hij onder andere aangegeven dat zij in een rustige kantoor- en fabricageruimte worden uitgevoerd, waarin visuele fixatie mogelijk is en geen snelle en/of frequente hoofdbewegingen hoeven te worden gemaakt. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft daarmee onder 25%. De Raad is van oordeel dat Coerts voldoende overtuigend heeft gemotiveerd waarom de belasting van de desbetreffende functies valt binnen de mogelijkheden van appellant.
4.7. Nu het Uwv pas in hoger beroep de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van een genoegzame motivering heeft voorzien, ziet de Raad aanleiding dat besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen daarvan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand te laten. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is in deze situatie geen plaats.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 1.071,01 aan deskundigenkosten van Lelie Hollander Werk Centraal b.v., in totaal € 2.359,01.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.359,01;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
(get.) H. Bolt
(get.) I.R.A. van Raaij
EV