
Jurisprudentie
BJ2534
Datum uitspraak2009-07-14
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.030.020/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers200.030.020/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Terugvordering persoonsgebondenbudget minderjarig kind door moeder van vader/gewezen echtgenoot.
Moeder niet-ontvankelijk in vordering i.v.m. ontbreken machtiging art. 1:349 BW.
Uitspraak
Arrest d.d. 14 juli 2009
Zaaknummer 200.030.020/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. P. Th. van Jaarsveld, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [woonplaats],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 2 maart 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 20 maart 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [woonplaats] tegen de zitting van 7 april 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"dat het Hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Het vonnis waarvan beroep zal vernietigen;
en alsnog
2. Primair:
I. gedaagde zal veroordelen het bedrag van € 15.916,86 binnen een week na de dag der betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiseres te voldoen;
Subsidiair:
II. gedaagde zal bevelen het bedrag van € 15.916,86 binnen een week na de dag der betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiseres ter beschikking te stellen door genoemd bedrag over te schrijven rekeningnummer 1333209150, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of dagdeel dat gedaagde in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met bepaling van het maximum aan te verbeuren dwangsommen op € 20.000,--;
3. gedaagde zal veroordelen in de kosten van het geding."
Voorts heeft [appellant] op 12 mei 2008 een akte overlegging produktie genomen.
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. [appellant] heeft geen grieven aangevoerd tegen de weergave van de feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.5) van het bestreden vonnis, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
De grief
2. De grief klaagt er over dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft geoordeeld dat [appellant] geen spoedeisend belang heeft bij de door haar verlangde voorziening en daardoor niet is toegekomen aan een beoordeling ten gronde van deze voorziening.
3. Het hof is op gronden als door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis zijn vermeld, van oordeel dat [appellant] ten tijde van het gewezen vonnis geen spoedeisend belang had bij de door haar verlangde voorziening.
4. Nu in de dagvaarding in hoger beroep geen feiten of omstandigheden worden vermeld die maken dat toen anders zou moeten worden geoordeeld, moet dat oordeel onverkort worden gehandhaafd.
5. [appellant] heeft in onderdeel 5 van de dagvaarding in hoger beroep gesteld dat zij door het Zorgkantoor is aangesproken om het niet aan zorg voor [betrokkene] bestede bedrag van € 15.919,86 terug te betalen, terwijl zij bij akte in hoger beroep heeft gesteld dat het bedrag van het persoonsgebonden budget voor [betrokkene] (geboren op 13 september 1995) niet zal worden betaald maar dat dit bedrag in mindering zal worden gebracht op het over het voorgaande jaar nog terug te betalen bedrag. [appellant] is aldus - naar zij stelt - niet in staat om de vereiste zorg voor [betrokkene] te bekostigen, zodat - naar het hof begrijpt - [betrokkene] van die zorg verstoken blijft, terwijl volgens [appellant] bovendien nadere incassomaatregelen van het Zorgkantoor zijn te verwachten. Met een en ander is volgens [appellant] de spoedeisendheid van de verlangde voorziening gegeven.
6. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [appellant] een ten name van A. (naar het hof begrijpt: [betrokkene]) [woonplaats] gestelde nota (factuur) d.d. 6 februari 2009 van het Zorgkantoor ten bedrage van € 16.921,16 met als omschrijving "Terugvordering Persoonsgebonden budget" overgelegd. Daarnaast heeft zij een eveneens aan [betrokkene] gerichte brief van 10 maart 2009 van het Zorgkantoor overgelegd. In deze brief wordt dringend verzocht om het volgens die brief toen openstaande bedrag van € 16.921,16 binnen zeven dagen terug te betalen. Bij brief van 30 maart 2009, door [appellant] overgelegd bij akte van 12 mei (kennelijk) 2009, heeft het Zorgkantoor dit bedrag - na verrekening - gesteld op € 11.926,--.
7. Hoewel het hof zonder meer aannemelijk acht dat [betrokkene] een spoedeisend belang heeft bij de zorg waarvoor de in geding zijnde toeslag pleegt of placht te worden betaald en het hof het met de voorzieningenrechter (zeer) onwenselijk acht dat [woonplaats] de betaalde bedragen anders heeft besteed dan overeenkwam met de bedoeling daarvan, moet het hof voorshands echter constateren dat de onderhavige financiële problematiek meerdere, door [appellant] niet uitgewerkte aspecten heeft. Het gaat immers enerzijds om de financiële verhouding tussen [betrokkene] en het Zorgkantoor en anderzijds om de financiële verhouding tussen [betrokkene] en [woonplaats]. Tegen deze achtergrond speelt de onderhavige vordering van [appellant] jegens [woonplaats].
8. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken moet er van worden uitgegaan dat [appellant] in deze voor zichzelf en niet als wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene] handelt, in welk verband het hof nog opmerkt dat [appellant] niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat zij, indien al optredend als vertegenwoordiger van [betrokkene], beschikt over de daartoe vereiste machtiging als bedoeld in artikel 1: 349 BW.
9. Ofschoon voldoende aannemelijk is dat [betrokkene], materieel bezien voldoende spoedeisend belang heeft bij een vordering als door [appellant] ingesteld, dient [appellant] daarom ingevolge voormelde bepaling niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen.
10. Hoewel de grief aldus in zoverre slaagt, kan dit Boerma uiteindelijk niet helpen.
De slotsom.
11. Het vonnis waarvan beroep waarbij [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen, moet worden bekrachtigd. Gelet op de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren als hierna te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Van de Veen, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 14 juli 2009 in bijzijn van de griffier.