
Jurisprudentie
BJ2516
Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/600 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/600 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering (55 tot 65%). Hangende beroep herziening WAZ-uitkering (65 tot 80%). De Raad: geen sprake van verstopte beperkingen in FML. Informatie van behandelend fysiotherapeut is meegenomen. Verschil van inzicht met de behandelaars zonder voldoende aanwijzingen dat de opvatting van de bva niet kan worden gevolgd. Rapport neuroloog: geen wijziging in medische situatie van appellant. Voldoende motivatie toelichting van de geschiktheid van de functies. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat in beroep een toereikende motivering is gegeven van de arbeidsongeschiktheidsschattingen.
Uitspraak
08/600 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 december 2007, 06/1454 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 maart 2009 heeft het Uwv, door de Raad desgevraagd, een inlichting verstrekt.
Appellant heeft bij brief van 4 april 2009 hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij besluit van 28 februari 2006 de aan appellant verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 28 april 2006 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Tevens heeft het Uwv bij dit besluit bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) eveneens 55 tot 65% bedraagt. Bij besluit op bezwaar van 11 september 2006 (hierna: bestreden besluit I) heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd. Hangende het beroep bij de rechtbank heeft het Uwv bij besluit van 11 mei 2007 het eerder ingenomen standpunt met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAZ verlaten en deze nader per 28 april 2006 vastgesteld op 65 tot 80%. Voor het overige is besluit I gehandhaafd (bestreden besluit II).
2. De rechtbank heeft de bestreden besluiten I en II, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze besluiten met toepassing van 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand blijven. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de medische en arbeidskundige aspecten van de arbeidsongeschiktheidsschattingen (pas) gaandeweg het beroep van een toereikende motivering zijn voorzien. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 7 augustus 2007 de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft herzien in verband met daarin optredende zogeheten verstopte beperkingen. In de FML van 6 augustus 2007 zijn deze beperkingen zichtbaar gemaakt en zo nodig van een toelichting voorzien. De bezwaararbeidsdeskundige is bij rapport van 15 augustus 2007 tot de conclusie gekomen dat de eerder aan appellant geduide functies met inachtneming van de FML van 6 augustus 2007 gehandhaafd kunnen blijven. Deze conclusie heeft de bezwaararbeidsdeskundige van een uitgebreide toelichting voorzien.
3.1. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten.
3.2. Naar de Raad begrijpt voert appellant aan dat al aan de uitgebreide motivering van de geschiktheid van de geduide functies door de bezwaararbeidsdeskundige valt te ontlenen dat de rechtbank ten onrechte heeft geconstateerd dat de zogeheten verstopte beperkingen zichtbaar zijn gemaakt. De Raad kan appellant reeds hierom niet volgen, nu de FML op zichzelf genomen krachtens vaste jurisprudentie van de Raad geen verstopte beperkingen mag bevatten. De veronderstelling dat niet alle verstopte beperkingen in de herziene FML zichtbaar zijn gemaakt, kan niet ontleend worden aan de uitgebreidheid van de motivering van de geschiktheid van de functies door de arbeidsdeskundige. Integendeel, als er inderdaad sprake zou zijn van dergelijke voor de arbeidsdeskundige niet zichtbare beperkingen dan is het mogelijk dat hij deze niet kent. Alsdan valt er ook niets te motiveren.
3.3.1. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de behandelend fysiotherapeut M.A.G. Onstenk en de haptotherapeut drs. E. de Graaf heeft genegeerd. Daaromtrent overweegt de Raad dat tussen partijen, gelet op het rapport van 26 maart 2009 van de bezwaarverzekeringsarts P.A.M. van Zelst en de door appellant bij brief van 4 april 2009 gegeven reactie, niet (langer) in geschil is dat van deze informatie door de bezwaarverzekeringsarts in de bezwaarfase van de besluitvorming kennis is genomen.
3.3.2. De omstandigheid dat deze behandelaars het volgens appellant niet eens zijn met de opgestelde FML brengt nog niet mee dat om die reden reeds de functionele mogelijkheden van appellant door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn overschat. Het behoort nu eenmaal tot de taak van de verzekeringsarts om op grond van zijn bevindingen en de overige medische gegevens tot een zo verantwoord mogelijke schatting van de functionele mogelijkheden van een betrokken verzekerde te komen. Dat de uitkomst ervan niet strookt met de zienswijze van andere (para)medici kan heel wel van betekenis zijn voor de verdere oordeelsvorming door de rechter, maar gaat niet zover dat die zienswijze zonder meer bepalend of doorslaggevend moet zijn.
3.3.3. De Raad kan in het onderhavige geval slechts vaststellen dat er verschil van inzicht bestaat met de behandelaars zonder dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de opvatting van de verzekeringsarts, zoals deze in de primaire fase van de besluitvorming na kritiek van appellant is bijgesteld, niet gevolgd kan worden. Daarbij heeft de Raad mede acht geslagen op het door appellant in bezwaar en in beroep ingezonden rapport van 26 maart 2003 van de neuroloog J.J. Janssen, die op verzoek van een verzekeringsmaatschappij een zeer uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van appellant. Mede gelet op de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat de medische situatie van appellant gewijzigd is, hecht de Raad aan dit rapport betekenis. In dit rapport wordt melding gemaakt van dezelfde klachten als door appellant in dit geding worden geuit. Aan dit rapport valt niet te ontlenen dat de verzekeringsarts bij zijn medische oordeelsvorming in het onderhavige geding bepaalde medische aspecten over het hoofd heeft gezien of ondergewaardeerd.
3.4. Naar in het vorenoverwogene reeds ligt besloten behoeft de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 15 augustus 2007 gegeven toelichting van de geschiktheid van de functies voldoende en adequaat is gemotiveerd, geen bespreking meer. Die beroepsgrond steunt op de stelling dat de herziene FML onjuist is, welke opvatting de Raad, gelet op het overwogene onder 3.3.3, niet deelt.
3.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de Raad met de rechtbank van oordeel dat in beroep een toereikende motivering is gegeven van de onderhavige arbeidsongeschiktheidsschattingen. De daarop betrekking hebbende beroepsgrond van appellant onderschrijft de Raad derhalve niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.E. van Rooij.
KR