
Jurisprudentie
BJ2513
Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6628 WAO en 07/6954 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6628 WAO en 07/6954 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Toekenning WAO-uitkering (25-35%). Voldoende medische grondslag. De Raad is van oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals die voor appellante zijn vastgesteld, er geen reden is de functies voor appellante in medisch opzicht niet passend te achten. De Raad neemt daartoe met name in aanmerking dat het bij de functies van telefonist/receptionist en receptionist/baliemedewerker weliswaar gaat om voornamelijk zittend werk, maar dat dit (deels naar eigen keuze) voldoende kan worden afgewisseld met staan en lopen.
Uitspraak
07/6628 WAO en 07/6954 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2007, 07/213 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een nieuw besluit van 10 december 2007 genomen, waartegen mr. Stoppelenburg nadere gronden heeft ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Stoppelenburg heeft daarna nog een medische verklaring van het Jan van Breemeninstituut ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stoppelenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
De Raad heeft vervolgens vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee hij met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft bepaald dat het vooronderzoek wordt heropend.
Het Uwv heeft desgevraagd aan de Raad een nadere toelichting van zijn bezwaar-arbeidsdeskundige toegezonden. Hierop is een reactie van mr. Stoppelenburg ontvangen.
Na daartoe toestemming te hebben gekregen van partijen heeft de Raad bepaald dat het (verdere) onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft hij het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft tot 17 juli 2003 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk naar de arbeidsongeschiktheids-klasse 45 tot 55%. De uitkering is met ingang van die datum ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%.
1.2. In augustus 2005 heeft appellante aan het Uwv gemeld dat zij per november 2003 toegenomen arbeidsongeschikt is vanwege gewrichtsklachten. Bij besluit van 3 april 2006 heeft het Uwv geweigerd om opnieuw een WAO-uitkering toe te kennen omdat op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.
1.3. Bij besluit van 6 december 2006 (besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het beroep dat appellante tegen besluit 1 instelde is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv bij dit besluit de juiste functionele beperkingen in acht heeft genomen, maar dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom appellante de daarbij in aanmerking genomen functies zou kunnen vervullen. De rechtbank heeft daarom besluit 1 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Zij heeft het Uwv voorts opgedragen om het griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten aan appellante te vergoeden.
1.5. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Op 10 december 2007 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellante (besluit 2). Dit besluit berust op dezelfde medische grondslag als het vernietigde besluit, met dien verstande dat de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst is aangepast aan het arbeidsongeschikt-heidscriterium zoals dat vanaf 1 augustus 1993 geldt. Het nieuwe besluit gaat er eveneens vanuit dat appellante dusdanige beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, dat zij haar voormalige functie van assistent voorlichting (bijzondere bijstand) gedurende 36 uur per week niet meer kan vervullen. Appellante is volgens het nieuwe besluit wel geschikt te achten voor werkzaamheden verbonden aan de functies van telefonist, receptionist (Sbc-code 315120), assistent consultatiebureau (Sbc-code 372091) en receptionist, baliemedewerker (Sbc-code 315150). Hiertoe heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 22 november 2007 aanvullende toelichtingen gegeven. Dit heeft meegebracht dat het Uwv bij besluit 2 alsnog heeft besloten appellante, na het verstrijken van de wachttijd van vier weken, ingaande 28 november 2003 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt te beschouwen en haar per deze datum de daarbij behorende WAO-uitkering toe te kennen.
2. Appellante voert in hoger beroep aan dat bij besluit 1 en besluit 2 is uitgegaan van te weinig beperkingen voor het krachtsverlies in haar handen en voor haar pijnklachten. Zij acht zich niet in staat de bij besluit 2 in aanmerking genomen functies te vervullen, aangezien hierin teveel verrichtingen met haar handen voorkomen en de functies onvoldoende afwisseling kennen tussen zitten, staan en lopen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Nu met besluit 2 niet volledig is tegemoetgekomen aan het hoger beroep van appellante, zal de Raad dit besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure betrekken.
3.2. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover is overwogen. De verzekeringsartsen hebben voor appellante beperkingen vastgesteld met betrekking tot diverse fysieke omgevingseisen (als: geen trillingsbelasting, kou of tocht), dynamische handelingen (als: frequent lichte of zware voorwerpen hanteren, lopen en hoogfrequente handelingen met handen of voeten) en statische houdingen (als: lang staan of zitten). Het eigen onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de door hem verkregen informatie van de behandelend internist dr. E.H. van der Poest Clement, alsook vroegere informatie uit het dossier is daarbij betrokken. De primaire en bezwaarverzekeringsarts hebben voor de Raad voldoende overtuigend gemotiveerd dat voor zwaardere beperkingen of een urenbeperking geen objectief medische reden bestaat. De in beroep en hoger beroep beschikbaar gekomen nadere informatie van genoemde Van der Poest Clement (waarin de diagnose fibromyalgie is genoemd) en van professor M. Broers van het Jan van Breemen Instituut (waarin sprake is van een chronisch pijnsyndroom), bevat naar de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts geen medische gegevens ter ondersteuning van appellantes standpunt dat de FML geen juiste weergave geeft van haar medische beperkingen. De Raad ziet geen aanleiding om dat oordeel niet te volgen.
3.3. Aan de toekenning van de WAO-uitkering naar de klasse 25-35% ligt tevens ten grondslag dat appellante de onder 1.5 genoemde functies kan vervullen. De Raad is van oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals die voor appellante zijn vastgesteld, er geen reden is deze functies voor appellante in medisch opzicht niet passend te achten. Met het aanvullende rapport van de bezwaararbeidsdeskundigen van 22 november 2007, aangevuld met in hoger beroep uitgebrachte arbeidskundige rapport van 24 april 2009 is dit voldoende onderbouwd. De Raad neemt daartoe met name in aanmerking dat het bij de functies van telefonist/receptionist en receptionist/baliemedewerker weliswaar gaat om voornamelijk zittend werk, maar dat dit (deels naar eigen keuze) voldoende kan worden afgewisseld met staan en lopen. Hoogfrequente of langdurige handelingen voor de handen of voeten komen in de functies niet voor. Voorts hoeven daarin, anders dan appellante meent, niet frequent zware lasten (zoals het tillen van een baby) worden gehanteerd. Dit betekent naar het oordeel van de Raad dat het motiveringsgebrek is hersteld en dat het beroep van appellante tegen besluit 2 ongegrond is.
3.4. Gezien het voorgaande, zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd voor zover aangevochten.
3.5. Nu het beroep van appellante tegen besluit 1 door de rechtbank gegrond is verklaard en nu dit door het Uwv is vervangen door besluit 2, dient het door appellante in beroep en hoger beroep gedane verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb tot vergoeding van de wettelijke rente over de niet tijdig betaalde WAO-uitkering te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaalde uitkering, dient te berekenen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995/314.
4. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 december 2007 (besluit 2) ongegrond;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor onder 3.5 is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) R.L. Rijnen.
MH