
Jurisprudentie
BJ2433
Datum uitspraak2009-07-09
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/ 3559 BC-T2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersAWB 08/ 3559 BC-T2
Statusgepubliceerd
Indicatie
DNB heeft een last onder dwangsom opgelegd die ertoe strekt dat eiseres de benchmarkrapportage over het boekjaar 2006 indient. Eiseres is een Bijzondere Financiële Instelling ingevolge de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (Wfbb). De brief aan DNB van 16 januari 2008 kan niet gekwalificeerd worden als een geldige benchmarkrapportage, zodat sprake is van overtreding door eiseres van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wfbb. DNB was bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/3559 BC-T2
Uitspraak in het geding tussen
Hapsi B.V., gevestigd te Den Haag, eiseres,
gemachtigde mr. E.J. Pot, advocaat te Den Haag,
en
De Nederlandsche Bank N.V., verweerster,
gemachtigde mr. A.J.P. Tillema, advocaat te Amsterdam.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 25 maart 2008 heeft verweerster eiseres een last onder dwangsom opgelegd die ertoe strekt dat eiseres de benchmarkrapportage over het boekjaar 2006 indient. Bij dit besluit is een begunstigingstermijn vastgesteld van twee weken en een dwangsom bepaald van € 500,-- per volledige werkdag, indien eiseres na het verstrijken van de begunstigingstermijn in gebreke blijft; het maximum te verbeuren bedrag op grond van de last is vastgesteld op € 5.000,--.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 april 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 1 augustus 2008 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Eiseres is niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.P. Tillema.
2 Overwegingen
Bij het bestreden besluit heeft verweerster overwogen dat eiseres verzuimd heeft tijdig een rapportage als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (hierna: Wfbb) in verbinding met artikel 2, tweede lid, van de Rapportagevoorschriften betalingsbalansrapportages 2003 (Stcrt. 2003, nr. 38) te overleggen (hierna: RV 2003), zodat verweerster bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Verweerster heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de brief van eiseres van 16 januari 2008 niet is aan te merken als een geldige rapportage in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wfbb. Verweerster heeft toegelicht dat een benchmarkrapportage in beginsel dient te worden overgelegd met gebruikmaking van de internetapplicatie e-Line Betalingsbalans en dat het in uitzonderingsgevallen mogelijk is de rapportage in een Excel-bestand in te leveren; in het uiterste geval kan worden volstaan met het uitprinten van het rapportageformulier dat per post aan verweerster kan worden toegezonden.
Eiseres heeft primair gesteld dat zij met het overleggen van de brief van 16 januari 2008 heeft voldaan aan haar rapportageplicht ingevolge artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wfbb, zoals tevens omstreeks 16 januari 2008 besproken was met mevrouw Nevenzeel, werkzaam bij verweerster.
Subsidiair heeft eiseres gesteld dat voor zover zij in formele zin niet zou hebben voldaan aan de rapportageplicht, haar hierover geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Eiseres heeft betoogd dat zij mocht vertrouwen op de toezegging van de medewerkster van verweerster dat de benchmarkrapportage ook per brief mocht worden overgelegd. Eiseres heeft betwist dat zij bij brieven van 12 oktober 2007, 7 december 2007, en 11 januari 2008 is geïnformeerd over het verplichtende karakter van het gebruik van de internetapplicatie e-Line voor het aanleveren van de benchmarkrapportage. Tot slot heeft eiseres vermeld dat voor het gebruik van de internetapplicatie een wachtwoord nodig is en dat een wachtwoord nimmer door verweerster aan haar is verstrekt en dat zij hierover niet is geïnformeerd.
De rechtbank oordeelt als volgt
Artikel 7 van de Wfbb bepaalt:
“1. Een ieder is verplicht overeenkomstig de voorschriften die hieromtrent door de Bank worden gegeven, aan de Bank inlichtingen en gegevens te verstrekken die van belang zijn voor:
a. de samenstelling van de betalingsbalans van Nederland;
b. de vaststelling en de uitvoering van de voorschriften, bedoeld in artikelen 3, 4, en 6 en de regels bedoeld in artikel 5.
2. De in het eerste lid bedoelde inlichtingen en gegevens moeten tijdig, naar waarheid en op niet misleidende wijze worden verstrekt.
3. Een ieder die inlichtingen en gegevens als in het eerste lid bedoeld behoort te verstrekken, is verplicht de Bank desgevorderd in de gelegenheid te stellen van de juistheid der verstrekte inlichtingen en gegevens te overtuigen aan de hand van zijn boeken, bescheiden en andere gegevensdragers.
4. (…)
5. (…).”
Ingevolge artikel 9a, eerste lid van de Wfbb kan verweerster een last onder dwangsom opleggen terzake van overtredingen van voorschriften gesteld, bij of krachtens artikel 7, eerste tot en met vierde lid. Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 5:32, tweede tot en met vijfde lid, en 5:33 tot en met 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de RV 2003 wijst verweerster de ingezetenen aan die ten behoeve van de samenstelling van de betalingbalans van Nederland aan de bank dienen te rapporteren.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de RV 2003 dient een ingezetene die niet als rapporteur is aangewezen desgevraagd binnen een door verweerster gestelde termijn inlichtingen en gegevens te verstrekken, opdat verweerster kan beoordelen of de ingezetene als rapporteur dient te worden aangewezen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de RV 2003 dienen rapportages via e-Line Betalingsbalans bij verweerster aangeleverd te worden. Rapporteurs die niet in staat zijn rapportages aan te leveren via de e-Line Betalingbalans, dienen met verweerster alternatieve afspraken te maken over de wijze van aanlevering van de rapportages.
Ter beoordeling staat of eiseres de bepalingen ingevolge in artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wfbb heeft overtreden en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of in verband hiermee verweerster de bevoegdheid toekwam eiseres de last onder dwangsom op te leggen.
Tussen partijen is niet in geschil – en ook de rechtbank gaat ervan uit – dat eiseres ten tijde in geding diende te worden aangemerkt als een Bijzondere Financiële Instelling (hierna: BFI) ingevolge de Wffb en deswege gehouden was binnen een daartoe gestelde termijn de gevraagde benchmarkrapportage 2006 aan verweerster te overleggen.
Bij brieven van 12 oktober 2007, 7 december 2007, 11 januari 2008 en 5 februari 2008 heeft verweerster eiseres verzocht de benchmarkrapportage over het boekjaar 2006 te overleggen; verweerster heeft daarbij termijnen gesteld waarbinnen de rapportage diende te worden overgelegd. Eiseres heeft de ontvangst van de drie eerstgenoemde brieven niet bestreden.
Bij brief van 16 januari 2008 heeft eiseres verweerster bericht te betwijfelen of zij kwalificeert als BFI, omdat eiseres uitsluitend een aantal slapende Nederlandse dochtervennootschappen heeft, zij niet (langer) over een bankrekening beschikt en er in 2006 en 2007 geen enkele mutatie is geweest. Eiseres heeft verweerster verzocht de brief van 16 januari 2008 te kwalificeren als de benchmarkrapportage over 2006.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de informatie vervat in de brief van 16 januari 2008, eiseres met de inzending van voornoemde brief niet heeft voldaan aan artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wfbb: de brief bevat geen financiële gegevens als gevraagd en bedoeld in de benchmarkrapportage. Eiseres heeft daarom moeten begrijpen dat zij in het kader van haar rapportageverplichting ingevolge de Wfbb, niet heeft kunnen volstaan met de door haar verstrekte gegevens in de brief van 16 januari 2008. Eiseres heeft de juistheid van haar stelling dat zij naar aanleiding van een gesprek omstreeks 16 januari 2008 met ‘mevrouw [A]’, werkzaam bij verweerster, erop heeft mogen vertrouwen dat zij aan haar verplichting zou voldoen door het schrijven van een brief, op geen enkele wijze aangetoond.
Voozover eiseres heeft betoogd dat zij niet via de internetapplicatie van verweerster de gegevens heeft kunnen aanleveren omdat zij niet beschikte over een wachtwoord, overweegt de rechtbank dat eiseres bij brief van verweerster van 12 oktober 2007 over het gebruik van de beveiligde internetsite en een wachtwoord is geïnformeerd. In deze situatie ligt het op de weg van eiseres verweerster een (nieuw) wachtwoord te vragen, indien zij daarover niet beschikt.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat verweerster eiseres herhaaldelijk heeft verzocht de benchmarkrapportage 2006 te overleggen en daarvoor een redelijke termijn - te weten van 12 oktober 2007 tot 20 februari (feitelijk 25 maart) 2008 - heeft geboden. Nu eiseres binnen deze termijn geen benchmarkrapportage over 2006 heeft overgelegd, heeft eiseres artikel 7, eerste en tweede lid, van de Wfbb overtreden. Verweerster was derhalve bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eiseres. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerster bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid de onderhavige last onder dwangsom op te leggen.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. P.C. Santema en
mr. dr. P.G.J. van den Berg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.J. van der Vlist, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 9 juli 2009.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerster kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.