Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2431

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/727
Statusgepubliceerd


Indicatie

Regeling GLB-inkomenssteun 2006


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Zesde enkelvoudige kamer AWB 08/727 1 juli 2009 5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006 Uitspraak in de zaak van: Maatschap A en B, te C, appellante, gemachtigde: ir. S. Boonstra , werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen. 1. De procedure Appellante heeft bij brief van 25 september 2008, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 augustus 2008. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 26 maart 2008, waarbij verweerder appellantes aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen. Bij brief van 30 oktober 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 20 mei 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellante A en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang: “Artikel 22 Steunaanvragen 1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld: - alle percelen landbouwgrond van het bedrijf, (…) - het aantal en het bedrag van de toeslagrechten, - alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens. (…) Artikel 40 Gevallen van onbillijkheid (…) 4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld: a) het overlijden van de landbouwer, b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer, c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast, d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf, e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen. (…)” Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang: “Artikel 2 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: (…) 11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…); 12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…) Artikel 19 Verbetering van kennelijke fouten Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. Artikel 12 Inhoud van de verzamelaanvraag 1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op steun kan worden gemaakt, en met name: (…) c) ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling de identificatie van de toeslagrechten (…) (…) 2. Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten (…) Artikel 21 Te late indiening 1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. (…) Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen. (…) Artikel 72 Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang: “1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag. 2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend. 3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR. (…)” 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Appellante heeft op 15 mei 2007 het digitaal ingevulde formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het laten uitbetalen van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Appellante heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” het hokje “nee” aangekruist bij de vraag of zij haar toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, heeft zij bij geen van de door haar vermelde graspercelen aangegeven dat zij deze wenst te benutten voor de uitbetaling van toeslagrechten. - Bij brief van 9 januari 2008 heeft appellante verweerder meegedeeld dat zij zich is gaan realiseren dat haar Gecombineerde opgave onjuist was ingevuld door geen uitbetaling van toeslagrechten te vragen. Zij heeft verweerder daarom verzocht om alsnog tot uitbetaling over te gaan. - Verweerder heeft bij besluit van 26 maart 2008 de aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag afgewezen. - Bij brief van 29 april 2008 heeft appellante tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. - Vervolgens heeft verweerder, na een op 21 augustus 2008 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende overwogen. Appellante heeft met de op 15 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Pas bij een op 11 januari 2008 ontvangen brief heeft zij daarom verzocht. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave. Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 kon appellante haar aanvraag voor uitbetaling van de toeslagrechten uiterlijk tot 15 mei 2007 indienen. Het pas op 11 januari 2008 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21. Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen. Dit zou slechts anders zijn geweest indien er sprake zou zijn geweest van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave. Daarvan is echter geen sprake. Het staat de landbouwer immers vrij al dan niet om uitbetaling van zijn toeslagrechten te vragen. Het behoort niet tot verweerders taak om zich te verdiepen in de eventuele motieven die een landbouwer kan hebben voor het al dan niet indienen van een dergelijk verzoek om uitbetaling. Van een ondernemer mag verwacht worden dat hij zich op de hoogte stelt van wijzigingen in de voor hem relevante wet- en regelgeving. Het beroep dat appellante doet op onbekendheid met deze regelgeving en de wijzigingen in het systeem van landbouwsubsidies kan hem daarom niet baten. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat appellante in haar op 15 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave de vraag of zij uitbetaling van haar toeslagrechten wenste met ‘nee’ heeft beantwoord. Daarmee heeft zij geen steunaanvraag gedaan en dus kan er gelet op de tekst van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen beroep op een kennelijke fout worden gedaan. 4. Het standpunt van appellante Appellante heeft allereerst betoogd dat zij door het niet uitbetalen van de bedrijfstoeslag onevenredig zwaar wordt getroffen. Het is duidelijk dat appellante, die voorheen uitsluitend melkpremie ontving en nu voor het eerst te maken heeft met het gewijzigde systeem van inkomensondersteuning, een kennelijke fout heeft gemaakt door aan te geven dat zij geen uitbetaling van haar toeslagrechten wenste. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten haar de gelegenheid te bieden deze fout te herstellen. In strijd met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft verweerder nagelaten op de Gecombineerde opgave voorgedrukt het aantal de soort en de waarde van appellants toeslagrechten te vermelden. Indien dit wel was gebeurd zou appellant minder gemakkelijk hebben nagelaten een kruisje te plaatsen bij de vraag of hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wilde. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 In de door appellante op 15 mei 2007 ingediende Gecombineerde opgave heeft appellante aangegeven dat zij geen uitbetaling van toeslagrechten wenste. Uit de opgave blijkt ook overigens niet dat zij uitbetaling wenste. Appellante heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen steunaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, van 11 januari 2007, heeft appellante de steunaanvraag gedaan. 5.2 Nu ten tijde van het indienen van de steunaanvraag op 18 januari 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen. 5.3 Het betoog van appellante dat zij door het niet ontvangen van de bedrijfstoeslag onevenredig zwaar wordt getroffen - hetgeen inhoudt een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Awb - kan niet slagen. De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend en niet gebleken is dat dit te wijten is aan overmacht. 5.4 Appellante beroept zich op het bestaan van een kennelijke fout in de op 15 mei 2006 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave, in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen. Daarmee ziet zij er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend. Nu met de door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats. 5.4 Het betoog dat verweerder appellante had moeten waarschuwen dat zij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of zij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om een aanvrager die aangeeft geen uitbetaling te wensen er op te wijzen dat deze zich daarmee mogelijkerwijs te kort doet. 5.5 Het beroep dat appellante doet op het feit dat zij als melkveehouder in het veengebied voor het eerst te maken heeft met toeslagrechten en voor haar verwarrende regelgeving kan haar niet baten. Het is aan de landbouwer die bedrijfstoeslag wenst om zich tevoren op de hoogte te stellen van de toepasselijke regels. Het is zijn verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een correcte en tijdige aanvraag. 5.6 Verweerder heeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, er voor gekozen de landbouwers op aparte overzichten- en dus niet op de Gecombineerde opgave - te informeren omtrent de toeslagrechten die zij kunnen verzilveren. Het College is echter niet gebleken dat die omstandigheid aan het doen van een tijdige aanvraag in de weg heeft gestaan. 5.7 Het College komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding. 6. De beslissing Het College verklaart het beroep ongegrond. Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009. w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas