
Jurisprudentie
BJ2429
Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/994
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/994
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/994 1 juli 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. M. Star, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 15 december 2008, bij het College per fax op dezelfde dag binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 november 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 18 juli 2008, waarbij verweerder appellants aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 15 januari 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 7 mei 2009 heeft appellant aanvullende gegevens ter ondersteuning van zijn beroep overgelegd.
Op 20 mei 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
(…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door
de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
c) ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling de identificatie van de toeslagrechten (…)
(…)
2. Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten (…)
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)
Artikel 72
Overmacht en uitzonderlijke omstandigheden
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 40, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moeten, samen met de relevante bewijzen ten genoegen van de bevoegde autoriteit, schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 11 mei 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het laten uitbetalen van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt bij de vraag “Wilt u in 2007 uw toeslagrechten laten uitbetalen?”:
“ Let op: beantwoordt u deze vraag niet dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op de vraag “nee” is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn gewone toeslagrechten wilde laten uitbetalen.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2007, behorend bij de Gecombineerde opgave, heeft hij bij geen van de door hem vermelde graspercelen aangegeven dat hij deze wenst te benutten voor de uitbetaling van toeslagrechten.
- Bij brief van 27 juni 2008 heeft appellant verweerder meegedeeld dat als gevolg van een kennelijke fout met de Gecombineerde opgave geen verzoek om uitbetaling van bedrijfstoeslag is gedaan. Appellant verzoekt daarom de opgave in die zin te mogen wijzigen dat alsnog tot uitbetaling van de bedrijfstoeslag kan worden over gegaan.
- Bij besluit van 18 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag bedrijfstoeslag 2007 van appellant afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 11 november 2008 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft met de op 11 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Pas bij een op 27 juni 2008 ontvangen brief heeft hij alsnog daarom verzocht. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 kon appellant zijn aanvraag voor uitbetaling van de toeslagrechten uiterlijk tot 15 mei 2007 indienen. Het pas op 27 juni 2008 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen. Dit zou slechts anders zijn geweest indien er sprake zou zijn geweest van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave. Daarvan is echter geen sprake. Het staat de landbouwer immers vrij al dan niet om uitbetaling van zijn toeslagrechten te vragen. Het behoort niet tot verweerders taak om zich te verdiepen in de eventuele motieven die een landbouwer kan hebben voor het al dan niet indienen van een dergelijk verzoek om uitbetaling.
Met het betoog dat net als in 2006 soepel dient te worden omgegaan met landbouwers die verzuimden tijdig een aanvraag voor bedrijfstoeslag in te dienen heeft appellant kennelijk een beroep op het gelijkheids- dan wel het vertrouwensbeginsel willen doen. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan een dergelijk beroep echter niet leiden tor aanspraken op financiële voordelen in strijd met de Europese regelgeving.
Op grond van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan het te laat indienen van een aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag worden verschoond. Van overmacht in de die zin dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid op grond waarvan het appellant onmogelijk was de aanvraag tijdig in te dienen, is hier echter geen sprake. Daarenboven heeft appellant nagelaten de overmacht binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit voor de landbouwer mogelijk is, zoals artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 eist, schriftelijk aan verweerder te melden.
Appellants grief dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door dit besluit is opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De daarmee gemoeide belangenafweging is ingevolge artikel 3:4 Awb beperkt indien dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. De toepasselijke Europese regels regelen uitputtend wanneer sprake is van een te laat ingediende aanvraag en wat daarvan de gevolgen zijn. Slechts in een situatie van overmacht kan een te late indiening van een aanvraag verschoonbaar zijn. Niet gebleken is dat de te late aanvraag het gevolg is geweest van een situatie van overmacht. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
4. Het standpunt van appellant
Appellant acht zich door de weigering van verweerder om bedrijfstoeslag uit te betalen onevenredig zwaar getroffen.
Het ontgaat appellant waarom hem geen herstelmogelijkheid is geboden, als verweerder wel fouten in bijvoorbeeld de oppervlakte van een perceel laat herstellen.
Appellant meent dat het niet aanvragen van bedrijfstoeslag in de Gecombineerde opgave als een kennelijke fout is aan te merken. Dat men “ja” of “nee” kan invullen bij de vraag of men uitbetaling van toeslagrechten wenst maakt dat er sprake is van een tegenstrijdigheid in de aanvraag als men niets heeft aangekruist.
In strijd met artikel 12 van Verordening (EG) nr. 796/2004 heeft verweerder nagelaten op de Gecombineerde opgave voorgedrukt het aantal, de soort en de waarde van appellants toeslagrechten te vermelden. Indien dit wel was gebeurd zou appellant minder gemakkelijk hebben nagelaten een kruisje te plaatsen bij de vraag of hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wilde.
Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte nagelaten dieper in te gaan op de door appellant gestelde overmacht.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 11 mei 2007, niet blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met de door verweerder op 27 juni 2008 van appellant ontvangen brief , heeft appellant de steunaanvraag gedaan.
5.2 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 27 juni 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen. Appellants betoog dat hij wel degelijk op 27 juni 2007 een aanvraag uitbetaling heeft gedaan die verweerder dient te honoreren, gaat hieraan voorbij.
5.3 Het betoog van appellant dat hij door het niet ontvangen van de bedrijfstoeslag onevenredig zwaar wordt getroffen - hetgeen inhoudt een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Awb - kan niet slagen.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend en niet gebleken is dat dit te wijten is aan overmacht.
5.4 Het beroep van appellant op het bestaan van een kennelijke fout in de op 11 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – gaat er aan voorbij, dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder op 11 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.4 Het betoog dat verweerder appellant had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
5.5 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
Gelet hierop kan appellants beroep op overmacht in verband met heup-, schouder-, knie- en elleboogklachten niet slagen. Naar ter zitting is verklaard heeft appellant de tijdig ingediende Gecombineerde opgave immers laten invullen door zijn echtgenote. In die situatie is het niet goed in te zien dat het niet plaatsen van een kruisje terug te voeren is op lichamelijke klachten van appellant. Los daarvan wijst de aard van de klachten van appellant er niet op dat hij, indien hij zelf bij het invullen van de aanvraag betrokken zou zijn geweest, daardoor in de onmogelijkheid verkeerde om op de tijdig ingediende Gecombineerde opgave een kruisje te plaatsen.
5.6 Verweerder heeft, in afwijking van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, er voor gekozen de landbouwers op aparte overzichten - en dus niet op de Gecombineerde opgave - te informeren omtrent de toeslagrechten die zij kunnen verzilveren. Het College is echter niet gebleken dat die omstandigheid aan het doen van een tijdige aanvraag in de weg heeft gestaan.
5.7 Het College komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas