
Jurisprudentie
BJ2425
Datum uitspraak2009-07-10
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/655005-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/655005-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding en dient hij van het tenlastegelegde feit vrijgesproken te worden.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/655005-08
Datum uitspraak: 10 juli 2009
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 juni 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 800, -, subsidiair 16 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 5
oktober 2007 tot en met 6 oktober 2007 te [P],
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het plaatsen van zijn, verdachte's mond op de mond van die [slachtoffer] en/of
het duwen/brengen van zijn tong in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van zijn, verdachte's, hand in de broek van die [slachtoffer] en/of
(vervolgens) zijn hand naar de vagina, althans het onderlichaam, van die
[slachtoffer] te bewegen en/of
- het vastpakken en/of betasten van een/de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van zijn, verdachte's hand, tussen de benen van die [slachtoffer]
en/of het betasten/aanraken van de vagina van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het op het bed van die slapende/ontwakende [slachtoffer] te gaan liggen en/of
- het (onverhoeds) plaatsen van zijn, verdachte's, mond op de mond van die [slachtoffer] en/of (daarbij) zijn, verdachte's, tong in de mond van die [slachtoffer] te
duwen/brengen
- het (onverhoeds) plaatsen van zijn, verdachte's, hand in de broek van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) zijn hand naar de vagina, althans het onderlichaam,
van die [slachtoffer] te bewegen en/of
- het (onverhoeds) vastpakken en/of betasten van een/de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het (onverhoeds) plaatsen van zijn, verdachte's, hand, tussen de benen van
die [slachtoffer] en/of het betasten/aanraken van de vagina van die [slachtoffer].
art 246 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte is, voorzover de aangifte tevens melding maakte van een verkrachting, dat feit, op voornoemde Documentatie aangemerkt als feit 1,bij beslissing van 11 juli 2008 wegens het ontbreken van wettig bewijs geseponeerd. De officier van justitie is om die reden niet, althans niet voor zover dat het tenlastegelegde seksueel binnendringen als genoemd achter het eerste liggende gedachtenstreepje betreft, ontvankelijk in de vervolging van de in casu tenlastegelegde aanranding, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting verklaard dat hij nooit een beslissing heeft ontvangen met betrekking tot bovengenoemd sepot. De rechtbank stelt derhalve vast dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat er een vervolgingsbeslissing was genomen inzake de aangifte wegens verkrachting. Pas na ontvangst van de huidige tenlastelegging en de onderliggende stukken heeft verdachte van het onderhavige sepot kennis kunnen nemen, hetgeen de raadsman van verdachte desgevraagd ter terechtzitting heeft bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan niet is gebleken dat het vertrouwensbeginsel is geschonden en verwerpt het verweer van de raadsman.
Rechtmatigheidsverweer
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het opsporingsonderzoek ontoereikend zou zijn geweest, met als rechtsgevolg dat naar zijn mening zowel de aangifte als de getuigenverklaringen niet zullen mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de raadsman naar hetgeen is opgenomen in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2008A031, Stcr 2008, 2738). Daargelaten dat deze aanwijzing specifiek ziet op de waarheidsvinding en de bejegening van slachtoffers in zaken van seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties, waarvan in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige strafvervolging geenszins is gebleken van enig vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waarbij met veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijk proces. Het verweer zal dan ook worden verworpen.
Vrijspraak.
De rechtbank is van oordeel dat niet in (voldoende) duidelijke mate kan worden vastgesteld dat de tenlastegelegde feiten zich hebben voorgedaan. De basis van het opsporingsonderzoek vormt de aangifte. Verder is door een beperkt aantal van de aanwezigen een verklaring afgelegd over de situatie ten tijde van het betreffende weekend. Twee van de drie gehoorde getuigen hebben verklaard iets gezien te hebben. Niet alleen zijn de verklaringen van deze getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], pas geruime tijd na het weekend, op respectievelijk 22 en 25 oktober 2007, afgelegd, ook stroken de waarnemingen van bovengenoemde getuigen op relevante punten niet met hetgeen door het slachtoffer in de aangifte is weergegeven. Zo op basis van voornoemde bewijsmiddelen al wettig kan worden vastgesteld welke gedragingen met een seksuele lading hebben plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van dit uiterst summiere wettige bewijs niet (voldoende) overtuigend worden vastgesteld dat aangeefster tot het dulden van deze handelingen is gedwongen op een wijze als tenlastegelegd. De rechtbank weegt bij dit oordeel mee dat ten tijde van het aan verdachte verweten handelen vrijwel alle aanwezigen onder invloed van alcohol hebben verkeerd. Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding en dient hij van het tenlastegelegde feit vrijgesproken te worden.
De vordering van de benadeelde partij.
Aangeeftster, [slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 800, -.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Harms, voorzitter,
Van Dooijeweert en Steenhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Den Braber, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2009.