Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2330

Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-07-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5659 WSW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing Wsw-indicatie. Juiste vaststelling medische beperkingen. Ook de Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op elk gewenst moment van de dag rust moet kunnen nemen en dat zijn polsklachten zodanig zijn dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden.


Uitspraak

07/5659 WSW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 augustus 2007, 06/1214 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtopvolger van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: raad van bestuur) Datum uitspraak: 25 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Voor appellant is verschenen mr. D.J.H. Habers, advocaat te Enschede. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.A.M. Stapert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). II. OVERWEGINGEN 1. Met ingang van 1 januari 2009 is krachtens de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, Stb. 2008, 600, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werk-nemersverzekeringen in de plaats getreden van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: CWI). Waar in deze uitspraak sprake is van raad van bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Raad van bestuur CWI. 2. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. 2.1. Op 7 juni 2005 heeft appellant zich aangemeld bij de CWI voor het verkrijgen van een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).Bij besluit van 12 december 2005 heeft de raad van bestuur dit verzoek afgewezen. Bij het bestreden besluit van 7 september 2006 is het besluit van 12 december 2005 na daartegen door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd. 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende. 4.1. De raad van bestuur heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat appellant, gezien de bij hem bestaande medische beperkingen, genoemd in de rapportage van 17 mei 2006 van bedrijfsarts H. Slont, in samenhang met een eerdere vaststelling van de arbeidsdeskundige P. de Jongh dat er voor appellant nog voldoende reguliere arbeidsmogelijkheden waren niet behoort tot de doelgroep van de Wsw. 4.2. Appellant heeft in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, betoogd dat bij de vaststelling van de medische beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die hij ondervindt als gevolg van een operatie aan zijn beide polsen en met zijn hartproblemen, als gevolg waarvan sprake is van een beperkte lichamelijke conditie. In het gewone bedrijfsleven heeft appellant immers niet de mogelijkheid om rust te nemen als het noodzakelijk is. 4.3. De Raad kan hetgeen door de rechtbank is overwogen en beslist in grote lijnen onderschrijven. Ook de Raad is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op elk gewenst moment van de dag rust moet kunnen nemen en dat zijn polsklachten zodanig zijn dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd, evenmin als in eerste aanleg, is onderbouwd met nadere (medische) gegevens. Naar het oordeel van de Raad biedt de enkele stelling van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de resultaten van het door de bedrijfsarts uitgevoerde onderzoek. 4.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009. (get.) K. Zeilemaker. (get.) K. Moaddine. HD