
Jurisprudentie
BJ2313
Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers427852
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers427852
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing dwangakkoord in verband met hoogte vordering weigerachtige schuldeiser in verhouding tot overige schuldenlast.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 427852 FA RK 09.906
Vonnis van 1 juli 2009
in de zaak van
[A],
Geboren op -- te --,
wonende te --, --,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en de Bank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 15 mei 2009 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw);
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift en het daarvan opgemaakte procesverbaal, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ter zitting werd [A] bijgestaan door mr. [B]. De Bank, vertegenwoordigd door mw. [C] van Solveon Incasso, werd ter zitting bijgestaan door mr. [D].
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten, zoals deze uit de stukken blijken dan wel ter zitting naar voren zijn gekomen.
2.1. [A] heeft een tweetal schulden – een bedrag van € 1.244,00 aan de Belastingdienst als preferente schuldeiser en een bedrag van € 52.851,12 aan de Bank als (de enige) concurrente schuldeiser.
2.2. [A] heeft op of omstreeks 17 maart 2009 een schuldregeling aangeboden aan zijn beide schuldeisers. Dit akkoord houdt – kort samengevat – in, dat aan de Belastingdienst als preferente schuldeiser tegen finale kwijting een bedrag van € 353,30 werd aangeboden, hetgeen neerkomt op 28,4 % van de vordering. Aan de Bank heeft [A] tegen finale kwijting een bedrag van € 7.504,86 geboden, zijnde 14,2 % van de vordering.
2.3. De onder 2.2. bedoelde schuldregeling is door de Belastingdienst bij brief van 20 maart 2009 aanvaard. De Bank heeft het aanbod van [A] niet aanvaard en daarbij aangegeven dat principiële overwegingen aan haar afwijzing ten grondslag liggen. Naar het oordeel van de Bank is er in het voorliggende geval geen sprake van een problematische schuldensituatie zoals bedoeld in de wet. Géén van de schulden van [A] betreft diens eerste levensbehoeften zoals huur, energie dan wel zorgverzekering. Voorts heeft de Bank gesteld dat [A] de aanvankelijk door hem bij de Bank afgesloten lening van ca. € 5.000,- tot drie maal toe verhoogd heeft zodat deze thans € 52.851,12 bedraagt, en heeft met de geleende gelden onder andere zijn overige schulden gesaneerd.
2.4. [A] heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat hij door de Bank actief benaderd is en aangespoord om zijn krediet te verhogen. Hij heeft voorts verklaard de geleende gelden onder meer aangewend te hebben voor de financiering van door hem gestarte ondernemingen en de aanschaf, in het kader daarvan, van een tweetal auto’s en voor de voornoemde aflossing van andere schulden.
2.5. Op 31 maart 2009 heeft de Bank aan [A] een tegenbod gedaan. Dit aanbod houdt kort gezegd in, dat de Bank aan [A] geen debetrente meer in rekening zal brengen en ermee akkoord zal gaan dat [A] de gehele vordering aan de Bank pas (in termijnen) zal aflossen nadat deze zijn schuld aan de Belastingdienst geheel betaald heeft.
2.6. Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [A] een maandelijks inkomen heeft van € 1.410,82 en dat voor hem een vrij te laten bedrag is berekend met behulp van de Recofa-methode van € 1.185,82, zodat onder de huidige omstandigheden maandelijks een bedrag voor betaling aan schuldeisers beschikbaar is van
€ 225,-. In de wettelijke schuldsanering zou dan ook, rekening houdend met de kosten van bewindvoering, een bedrag van ca. € 7.500,- ten behoeve van beide schuldeisers gespaard kunnen worden.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. [A] heeft in het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord de rechtbank verzocht de Bank te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling. De Bank bestrijdt het verzoek. Op het gevoerde verweer wordt hierna ingegaan.
4. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1. Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als de Bank in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen kome, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van verzoeker bij vaststelling van de schuldregeling.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat de Bank als schuldeiser in het onderhavige geval niet gedwongen kan worden om het aangeboden akkoord te aanvaarden. Door aanvaarding van het akkoord kan zij slechts een gedeeltelijke betaling van haar vordering verkrijgen en zij hoeft daarmee in de gegeven omstandigheden geen genoegen te nemen. Nu er, behalve de relatief geringe schuld aan de Belastingdienst, geen sprake is van andere schuldeisers dan de Bank en deze laatste ca. 97,7% van de totale schuldenlast omvat, heeft de Bank naar het oordeel van de rechtbank reeds op die grond in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling kunnen komen.
4.3. De door de Bank aan [A] aangeboden betalingregeling waarbij hij eerst de belastingsdienst betaalt en geen debetregeling meer aan de Bank is verschuldigd vanaf het moment dat hij af gaat betalen op zijn schuld aan de Bank maakt het mogelijk voor verzoeker zijn schulden af te betalen zonder dat daarbij gezegd kan worden dat hij onevenredig zwaar wordt belast. De omstandigheid dat verzoeker reeds enige tijd bezig is zijn schuld aan de Bank af te lossen en dat hij het wenselijk acht om binnen afzienbare termijn schuldenvrij te zijn, is – hoewel begrijpelijk – niet zodanig zwaarwegend dat het belang van de Bank, ook gelet op het gevaar van precedentwerking, moet wijken. Dit geldt te meer nu de situatie van verzoeker sinds het telkens ophogen van zijn krediet voor onder andere de aanschaf van twee auto’s niet wezenlijk is veranderd. Hetgeen [A] heeft gesteld omtrent de actieve rol van de Bank bij het verhogen van het krediet - hetgeen door de Bank is betwist - kan in dit oordeel geen verandering brengen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat de aflossingscapaciteit van verzoeker de komende jaren nog hoger wordt.
4.4. Het verzoek zal worden afgewezen. [A] heeft desgevraagd verklaard na afwijzing van het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven. Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt bij afzonderlijk vonnis beslist.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Patijn en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.