Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2310

Datum uitspraak2009-07-13
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/901089-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De militaire kamer van de rechtbank Arnhem veroordeelt voormalig militair voor verduistering. Nu militairen niet binnen het bereik van artikel 322 Wetboek van Strafrecht vallen wordt verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de strafverzwarende omstandigheid dat hij de verduistering in functie heeft gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector strafrecht Militaire kamer Parketnummer : 05/901089-07 Datum zitting : 29 juni 2009 Datum uitspraak : 13 juli 2009 Tegenspraak In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen: naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman : mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: hij op een of meer tijdtstippen in of omstreeks de periode gelegen van 21 juni 2002 tot en met 21 januari 2008, te of nabij Schaarsbergen, gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid (voertuig)banden (tot een totaal van ongeveer 785 banden), geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie en/of de Staat der Nederlanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als militair en/of in zijn funktie als verwerver en/of hoofd Registratie/Zelfstandige Aanschaf van de 11e Herstelcompagnie (van/bij de Luchtmobiele Brigade) en/of als (mede)beheerder van de voorraad van de 11e Herstelcompagnie van de Koninklijke Landmacht, en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend ; art 321 Wetboek van Strafrecht art 322 Wetboek van Strafrecht althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 21 juni 2002 tot en met 21 januari 2008, te of nabij Schaarsbergen, in de gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid (voertuig)banden (tot een totaal van ongeveer 785 banden), in elk geval (telkens) een of meer banden, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie en/of De staat der Nederlanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte ; art 310 Wetboek van Strafrecht meer subsidiair: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 21 juni 2002 tot en met 21 januari 2008, te Lettele, gemeente Deventer en/of te Schaarsbergen, gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een) medewerker(s) van de Afdeling Fysieke Distributie Overige Goederen van het Ministerie van Defensie (te Lettele) heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid (voertuig)banden, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid als verwerver en/of hoofd Registratie/Zelfstandige Aanschaf van de 11e Herstelcompagnie (van/bij de Luchtmobiele Brigade) van de Koninklijke Landmacht en/of als beheerder van de voorraad van de 11e Herstelcompagnie (van/bij de Luchtmobiele Brigade) van de Koninklijke Landmacht bij die (medewerker(s) van voornoemde) Afdeling Fysieke Distributie Overige Goederen (telkens) -al dan niet middels een geautomatiseerd systeem- een bestelling/aanvraag heeft gedaan voor de levering van voertuigbanden en/of daarmee/daarbij de indruk heeft gewekt dat deze banden benodigd waren voor de (leger)voertuigen van de Luchtmobiele Brigade, althans Koninklijke Landmacht, waardoor die medewerker(s) en/althans die afdeling van het Ministerie van Defensie (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n) ; art 326 Wetboek van Strafrecht 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is laatstelijk op 29 juni 2009 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P Reitsma, advocaat te Nijkerk. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarnaast tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Onder het primair tenlastegelegde feit is impliciet primair schending van artikel 322 Sr, verduistering in functie gepleegd, tenlastegelegd, namelijk dat verdachte gedurende een periode een hoeveelheid van ongeveer 785 (voertuig)banden heeft verduisterd, welke banden hij uit hoofde van zijn functie onder zich zou hebben gehad. Onder het primair tenlastegelegde feit is impliciet subsidiair de eenvoudige verduistering van voertuigbanden tenlastegelegd, zonder de strafverzwarende omstandigheid dat dit in functie zou zijn gepleegd. De militaire kamer overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt. Verdachte heeft bekend dat hij een groot aantal voertuigbanden dat toebehoorde aan het Ministerie van Defensie/de Staat der Nederlanden voor eigen gewin voor € 120,00 per band heeft verkocht aan een bandenhandelaar, te weten de eenmanszaak [naam], dan wel de door dezelfde persoon bestuurde besloten vennootschap [naam] Bandenservice BV. Uit de administratie van de desbetreffende onderneming blijkt dat er in totaal 785 banden zijn geleverd. Verdachte was verwerver en/of hoofd Registratie/Zelfstandige Aanschaf en medebeheerder van de voorraad van de 11e Herstelcompagnie van de Luchtmobiele Brigade van de Koninklijke Landmacht. Uit hoofde van die functie kon hij beschikken over banden die in de eigen voorraad (van maximaal 4 banden) van zijn compagnie aanwezig waren. Verdachte heeft verklaard dat hij de banden uit het magazijn haalde of liet halen en ze vervolgens naar de bandenhandelaar bracht of liet brengen. Hij boekte de weggehaalde banden af van de voorraad, via het zogenaamde BBS systeem. Hierdoor werden er automatisch banden besteld om het verschil in de voorraad recht te trekken (verder te noemen: methode 1). De militaire kamer is van oordeel dat verdachte, door het weghalen uit het magazijn van de banden en het verkopen van die banden, zich deze voertuigbanden, die hij anders dan door een misdrijf onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte heeft verklaard dat de banden die hij aan de bandenhandelaar verkocht niet alleen uit het magazijn van de Herstelcompagnie werden weggehaald (methode 1), maar dat hij ook drie andere methoden had om over die banden te kunnen beschikken. Deze banden waren dan afkomstig van het defensiedepot in Lettele. Verdachte omschrijft deze drie methodes als volgt. Hij vroeg de banden aan middels zogenoemde PRIO 1 aanvragen, waarbij hij (eerder gebruikte) werkorders vervalste (methode 2), hij bestelde de banden via het BBS-systeem door (valselijk) een label 10 mutatie aan te maken waardoor de bestelling buiten het normale voorraadsysteem om direct bij het landelijk voorraadsysteem werd geplaatst (methode 3) en hij bestelde de banden via horizontale overdracht waarbij de banden van het ene V-nummer naar het andere V-nummer werden overgeboekt en waarvoor hij een fictief V-nummer (installatienummer) aanmaakte (methode 4). De militaire kamer stelt vast dat verdachte bij deze drie methoden de banden onder zich heeft gekregen door middel van het valselijk opmaken van werkorders (methode 2), door een valselijk label 10 mutatie aan te maken (methode 3) of door een valselijk (fictief) V-nummer aan te maken (methode 4). Verdachte heeft daarmee de banden onder zijn bereik gebracht door het aanwenden van listige kunstgrepen en/of valsheid in geschrifte. Dit handelen van verdachte maakt dat deze goederen daarmee door enig misdrijf, te weten oplichting en/of valsheid in geschrifte, zijn verkregen. Verdachte had deze goederen dus niet anders dan door een misdrijf onder zich. Deze goederen zijn dus niet vatbaar voor verduistering. Verdachte zal daarom niet worden veroordeeld ten aanzien van de verduistering van de banden die zijn verkregen via de methoden 2, 3 en 4. Verdachte heeft niet kunnen aangeven in welke verhouding hij de verschillende methoden toepaste, behalve dat hij methode 1 en 4 minder vaak toepaste. Nu er alleen bij methode 1 sprake is van verduistering en verdachte zich dus een groot deel van de 785 aan de bandenleverancier geleverde banden op andere wijzen heeft toegeëigend, kan niet worden bewezen dat er (ongeveer) 785 banden zijn verduisterd. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte al op 21 juni 2002 is begonnen met het verduisteren van de banden. De militaire kamer stelt vast dat zich in het dossier een factuur van het door [naam] geëxploiteerde bedrijf bevindt, welke factuur dateert van 21 juni 2002 en over welke factuur [naam] heeft verklaard dat het de banden betrof die hij afnam van verdachte. Verdachte heeft over deze factuur bij de Koninklijke Marechaussee verklaard en ter terechtzitting bevestigd dat hij zich deze datum niet meer kan herinneren maar dat die datum best kan kloppen. De militaire kamer ziet daarom geen reden om aan de juistheid van deze factuur te twijfelen en verwerpt het verweer van de raadsman. Verdachte is op 31 oktober 2007 door pelotonscommandant [naam] geconfronteerd met vermissing van de banden. Naar aanleiding van dit gesprek is verdachte geschorst. De militaire kamer zal de tenlastegelegde periode daarom inkorten van 21 juni 2002 tot en met 31 oktober 2007. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: hij op tijdstippen in de periode gelegen van 21 juni 2002 tot en met 31 oktober 2007, te Schaarsbergen, gemeente Arnhem, telkens opzettelijk een hoeveelheid (voertuig)banden toebehorende aan het Ministerie van Defensie of de Staat der Nederlanden welke goederen verdachte telkens in zijn functie als verwerver en/of hoofd Registratie/Zelfstandige Aanschaf van de 11e Herstelcompagnie (van/bij de Luchtmobiele Brigade) en/of als (mede)beheerder van de voorraad van de 11e Herstelcompagnie van de Koninklijke Landmacht, en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Ten aanzien van de onder het primaire feit impliciet primair tenlastegelegde verduistering in functie. Verdachte was in de tenlastegelegde periode militair, namelijk verwerver en/of hoofd Registratie/Zelfstandige Aanschaf en/of (mede)beheerder van de voorraad van de 11e Herstelcompagnie van de Luchtmobiele Brigade van de Koninklijke Landmacht. De militaire kamer is van oordeel dat dit betekent dat verdachte ambtenaar is in de zin van het Wetboek van Strafrecht. De militaire kamer overweegt daartoe het volgende. Het Wetboek van Strafrecht geeft van het begrip ‘ambtenaar’ geen definitie. De Hoge Raad heeft inzake het begrip ‘ambtenaar’ uitgemaakt dat iemand als ambtenaar moet worden gezien wanneer hij door het openbare gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Gelet op de uitleg van de Hoge Raad is de militaire kamer van oordeel dat een militair, ten aanzien van wie als feit van algemene bekendheid geldt dat hij is aangesteld door het openbare gezag tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten, moet worden gezien als ambtenaar in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van verduistering door ambtenaren van goederen die zij onder zich hebben uit hoofde van hun ambt, waaruit volgt dat de gelegenheid tot de verduistering door zijn ambt is geschonken, bestaat een bijzondere strafbepaling, te weten artikel 321 Sr met toepassing van artikel 44 Sr. Deze bepaling verhoudt zich ten opzichte van artikel 322 Sr als een (systematische) specialis ten opzichte van een algemene strafbepaling. Gelet hierop brengt het tweede lid van artikel 55 Sr. met zich dat in de verhouding van de strafbepaling van artikel 322 Sr en die van artikel 321 Sr met toepassing van artikel 44 Sr alleen laatstgenoemde bepaling in aanmerking komt. Nu de militaire kamer echter gebonden is aan de tenlastelegging van de officier van justitie kan het onder het primaire feit impliciet primair tenlastegelegde, te weten verduistering in functie, niet tot een veroordeling leiden en dient verdachte van rechtsvervolging daarvan te worden ontslagen. Ten aanzien van de onder het primaire feit impliciet subsidiair tenlastegelegde (eenvoudige) verduistering. Nu het onder het primaire feit impliciet primair tenlastegelegde niet tot een veroordeling leidt, komt de beoordeling van het onder het primaire feit impliciet subsidiair tenlastegelegde feit aan de orde. Dit impliciet subsidiaire feit wordt eveneens door het bewezenverklaarde gedekt. Het bestaan van de gekwalificeerde bijzondere bepaling van artikel 44 Sr staat niet in de weg aan het toepassen van/kwalificeren als artikel 321 Sr, te weten (eenvoudige) verduistering zónder de strafverzwarende omstandigheid van artikel 44 Sr. Het bewezenverklaarde levert derhalve op: verduistering, meermalen gepleegd. 4b. De strafbaarheid van het feit Het feit is strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 22 april 2009; en • een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, opgemaakt door mw. Vos, reclasseringswerker, gedateerd 17 april 2009, betreffende verdachte. De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan verduistering. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het Ministerie van Defensie in hem had gesteld. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van het verduisteren van 785 banden zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en daarnaast tot een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De militaire kamer is van oordeel dat niet exact kan worden vastgesteld hoeveel banden verdachte heeft verduisterd. Zij is wel van oordeel dat het om een aanzienlijk kleiner aantal banden gaat dan door de officier van justitie is vastgesteld. Immers, uitsluitend ten aanzien van de banden die verdachte onder zich heeft gekregen middels methode 1, het weghalen van de banden uit de eigen voorraad van de compagnie, kan worden bewezen verklaard dat verdachte deze heeft verduisterd. Dit kleinere aantal banden zou een reden kunnen zijn om een straf op te leggen die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd. Echter, de militaire kamer is van oordeel dat het hier een zeer ernstig feit betreft. Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan verduistering. Verdachte heeft uit louter winstbejag het vertrouwen dat het Ministerie van Defensie in het algemeen en zijn collega’s in het bijzonder in hem hadden gesteld ernstig geschaad. Dit volgt niet alleen uit de verduistering van de banden maar ook uit het hierna nader omschreven ad informandum gevoegde feit. Verdachte heeft bij zijn handelen op geen enkele wijze rekening gehouden met het oplopend nadeel dat het Ministerie van Defensie ten gevolge van zijn handelen ondervond. Gelet daarop en gelet op de lange periode waarin de verduistering plaatsvond én het flinke geldbedrag dat daarmee gemoeid was, is de militaire kamer van oordeel dat in beginsel voor een dergelijk feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. In het voordeel van verdachte geldt dat hij geen documentatie heeft en dat hij oprecht spijt lijkt te hebben van zijn handelen. De militaire kamer houdt geen rekening met het feit dat verdachte door dit feit al zijn baan is kwijtgeraakt. Verdachte had op het moment van handelen zich al kunnen en moeten realiseren dat dit hem zijn baan zou kunnen kosten. Alles afwegende is de militaire kamer van oordeel dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoeft te worden opgelegd. Zij is wel van oordeel dat een langere voorwaardelijke gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist meer recht doet aan de ernst van het feit. Daarnaast hoopt de militaire kamer door het opleggen van een lange voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ervan te weerhouden in de toekomst, bijvoorbeeld bij zijn nieuwe werkgever, wederom dergelijke feiten te plegen. Naast het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf zal de militaire kamer tevens aan verdachte een werkstraf voor de maximale duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering, opleggen. De militaire kamer heeft bij de straftoemeting mede gelet op de navolgende door de officier van justitie – onder toezegging van afzonderlijke strafvervolging terzake te zullen afzien – ad informandum gevoegde zaken, die door verdachte zijn erkend, te weten: - verduistering/diefstal/oplichting met betrekking tot onderdelen (onder andere pompen, filters en ventielen) in de periode van 21 juni 2002 tot en met 21 januari 2008 te Schaarsbergen, gemeente Arnhem. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder het primaire feit impliciet primair tenlastegelegde. Verklaart bewezen dat verdachte het onder het primaire feit impliciet subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het feit zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot A. een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden. Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit; B. het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren. Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen. Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, te weten 7 dagen, zijnde 14 uren geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door: mr. A.G. Broek – de Stigter, voorzitter, mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, kolonel mr. J.P.M. Schwillens, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2009.