Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2298

Datum uitspraak2009-07-02
Datum gepubliceerd2009-07-13
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 07/1044
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dordrecht, 3 juli 2009 - De rechtbank Dordrecht heeft vandaag uitspraak gedaan in zes zaken waarin de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, zonder daartoe bevoegd te zijn, heeft beslist op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Wet werk en bijstand. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de besluiten van de Bestuurscommissie vernietigd omdat ze onbevoegd zijn genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de Bestuurscommissie sinds 24 april 2008 wel bevoegd te beslissen op dergelijke bezwaarschriften. Daarna heeft de Bestuurscommissie de onbevoegd genomen besluiten bekrachtigd en in de verdere procedure verdedigd. Hiermee heeft de Bestuurscommissie de onbevoegd genomen besluiten als het inmiddels bevoegde bestuursorgaan voor haar rekening genomen. Om die reden heeft de rechtbank de besluiten ook inhoudelijk beoordeeld. In vier zaken, waaronder de onderhavige, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In twee andere zaken heeft de rechtbank dat niet gedaan en moet de Bestuurscommissie opnieuw beslissen op het ingediende bezwaarschrift.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 07/1044 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [naam] en [naam], beiden wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, tegen de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster, gemachtigde: W.M.M. Duvivier, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 31 mei 2007 heeft verweerster het recht op uitkering van eisers op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ingetrokken met ingang van 11 mei 2007. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 11 juli 2007 bezwaar gemaakt bij verweerster. Bij besluit van 18 september 2007 heeft verweerster het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 25 oktober 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Het beroep is op 27 mei 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser [naam] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. wettelijk kader 2.1.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, eerste volzin, van de WWB is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten: a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. 2.1.2. Ingevolge artikel 10:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt delegatie slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. 2.1.3. In geval van delegatie van bevoegdheden aan een daartoe ingestelde commissie van een openbaar lichaam van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten, volgt uit artikel 25, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam aan een dergelijke commissie de bevoegdheden van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam dient over te dragen. 2.1.4. Op 8 maart 2006 hebben de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Alblasserdam, Dordrecht, 's-Gravendeel, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, [woonplaats] en Zwijndrecht de Gemeenschappelijke regeling Drechtsteden (hierna: Grd) vastgesteld. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Grd vervult het openbaar lichaam Drechtsteden de taken welke in deze regeling zijn aangeduid. Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Grd vervult Drechtsteden als bevoegd gezag de volgende taken als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder a: de WWB. 2.1.5. Op 9 november 2006 heeft het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden het Delegatiebesluit Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden vastgesteld. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van dit besluit worden aan de Bestuurscommissie gedelegeerd alle wettelijke taken en bevoegdheden, zowel kaderstellend als uitvoerend, die voortvloeien uit de Rijks wet- en regelgeving op het gebied van werk, zorg en inkomen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van de Grd. 2.1.6. Bij besluit van 19 maart 2008, in werking getreden op 24 april 2008, heeft het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden het Delegatiebesluit Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden vastgesteld. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van dit besluit worden aan de Bestuurscommissie gedelegeerd alle wettelijke taken en bevoegdheden, zowel kaderstellend als uitvoerend, die voortvloeien uit de Rijks wet- en regelgeving op het gebied van werk, zorg en inkomen, zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van de Grd. 2.2. het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit van 31 mei 2007 gehandhaafd. Ter motivering van het bestreden besluit heeft verweerster verwezen naar het preadvies van 12 juli 2007, waarin samengevat het volgende is overwogen. Begin maart 2007 is eiser [naam] een controleformulier toegezonden met het verzoek dit formulier binnen vijftien dagen ingevuld terug te sturen. Na het verstrijken van deze termijn is op 22 maart 2007 een herhaald verzoek gedaan. Bij brief van 10 mei 2007 is eisers meegedeeld dat hun uitkering met ingang van 11 mei 2007 wordt opgeschort en is eisers een hersteltermijn gegeven. Omdat eisers opnieuw niet reageerden, is het recht op uitkering beëindigd. Eisers hebben in totaal twee maanden de gelegenheid gehad om het controleformulier in te vullen en zij zijn daartoe drie keer schriftelijk aangespoord, waarbij duidelijk is gemaakt dat het niet herstellen van het verzuim gevolgen zou hebben voor de uitkering. Bovendien is geen bezwaar gemaakt tegen de opschorting van de uitkering. 2.3. de gronden van het beroep Eisers hebben, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Niet is gebleken dat de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] zijn overgedragen aan verweerster, zodat verweerster niet bevoegd is het bestreden besluit te bekrachtigen. Bovendien blijkt niet dat verweerster het bestreden besluit voorafgaand aan de bekrachtiging uitdrukkelijk heeft heroverwogen. Hierbij komt nog dat bevoegdheden niet met terugwerkende kracht kunnen worden overgedragen. Eisers hebben voldoende informatie verstrekt om het recht op uitkering te kunnen vaststellen, zodat hun uitkering ten onrechte is ingetrokken. Hangende het onderzoek is de uitkering gewijzigd van een uitkering naar de norm van een alleenstaande ouder naar de gezinsnorm, zodat niet valt in te zien waarom eisers verweerster nog meer informatie zouden moeten verstrekken. Verweerster heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de reden van de late informatieverschaffing. Eiseres [naam] verbleef in het ziekenhuis, terwijl eiser [naam] ziek was en de zorg had voor zijn jonge kinderen, zodat eisers niet verweten kan worden dat zij niet adequaat hebben gereageerd. 2.4. het oordeel van de rechtbank 2.4.1. Het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] heeft zijn bevoegdheden ingevolge de WWB overgedragen aan het openbaar lichaam Drechtsteden. De (verdere) delegatie van deze bevoegdheden aan verweerster bij het onder 2.1.5. genoemde besluit van 9 november 2006 was ten tijde van het primaire besluit van 31 mei 2007 en het bestreden besluit niet in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, van de Wgr geschied, omdat het algemeen bestuur en niet het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden bevoegd is tot delegatie van deze bevoegdheden. Het besluit van 31 mei 2007 en het bestreden besluit zijn dan ook, gelet op artikel 10:15 van de Awb, onbevoegd genomen. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Bij het onder 2.1.6 genoemde besluit van 19 maart 2008, dat op 24 april 2008 in werking is getreden, heeft het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden haar bevoegdheden ingevolge de WWB overgedragen aan verweerster. Gelet hierop is verweerster het bestuursorgaan dat bevoegd is om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. Tijdens haar vergadering van 28 april 2008 heeft verweerster het bestreden besluit bekrachtigd en nadien heeft verweerster het bestreden besluit in rechte verdedigd. Hieruit kan worden afgeleid dat verweerster, als zij opnieuw zou beslissen op het bezwaar van eisers, een besluit zou nemen dat inhoudelijk gelijkluidend is aan het bestreden besluit. De rechtbank ziet hierin aanleiding het bestreden besluit inhoudelijk te beoordelen om te bezien of de rechtsgevolgen daarvan in stand kunnen blijven. Hieraan staat niet in de weg dat het primaire besluit van 31 mei 2007 onbevoegd is genomen, omdat een bevoegdheidsgebrek bij het nemen van een primair besluit kan worden hersteld. Een dergelijk herstel heeft naar het oordeel van de rechtbank inmiddels plaatsgevonden, doordat verweerster het bestreden besluit als het thans bevoegde bestuurorgaan voor haar rekening heeft genomen, terwijl het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit. Gelet op de onder 2.1.2. en 2.1.3. genoemde wetgeving en de onder 2.1.4. en 2.1.6. genoemde besluiten volgt de rechtbank eisers niet in hun standpunt dat verweerster niet bevoegd is het bestreden besluit te bekrachtigen. De stelling van eisers dat bevoegdheden niet met terugwerkende kracht kunnen worden overgedragen, treft geen doel. Het onder 2.1.6. genoemde besluit van 19 maart 2008 strekt er niet toe om bevoegdheden met terugwerkende kracht aan verweerster over te dragen. Verweerster stelt zich dan ook niet op het standpunt dat het bestreden besluit bevoegd is genomen, maar dat zij het bestreden besluit als het inmiddels bevoegde bestuursorgaan heeft bekrachtigd. De rechtbank volgt eisers evenmin in hun standpunt dat verweerster het primaire besluit nogmaals had moeten heroverwegen alvorens tot bekrachtiging van het bestreden besluit over te gaan. Verweerster heeft het primaire besluit van 31 mei 2007 heroverwogen en vervolgens heeft zij op 18 september 2007 beslist op het bezwaar van eisers. Niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden of andere redenen waarom verweerster haar besluit van 31 mei 2007 nogmaals aan een heroverweging had moeten onderwerpen alvorens het bestreden besluit te bekrachtigen. 2.4.2. Een beslissing tot intrekking van een uitkering krachtens de WWB dient ingevolge artikel 54, eerste en vierde lid, van de WWB te worden voorafgegaan door een besluit tot opschorting van deze uitkering. Het besluit van 11 mei 2007 van verweerster tot opschorting van de uitkering van eisers, waartegen eisers geen bezwaar hebben gemaakt, is onbevoegd genomen. Nu verweerster zich in het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde preadvies op het standpunt heeft gesteld dat eisers in verzuim waren en dat zij dit verzuim niet hebben hersteld, terwijl het besluit van 31 mei 2007 van verweerster in het verlengde ligt van haar besluit van 11 mei 2007, is de rechtbank van oordeel dat verweerster ook het besluit van 11 mei 2007 voor haar rekening heeft genomen. 2.4.3. In reactie op de ter zitting van de rechtbank door eisers geponeerde stelling dat hun uitkering hangende het onderzoek is gewijzigd, is namens verweerster naar voren gebracht dat eisers op 21 maart 2007 een wijziging van de norm hebben aangevraagd. Deze aanvraag is ingewilligd, omdat eisers de informatie hebben verstrekt die nodig was om de aanvraag van 21 maart 2007 te beoordelen. Het onderzoek dat tot de intrekking van de uitkering van eisers heeft geleid, heeft gedeeltelijk betrekking op andere gegevens en een andere periode, zodat de inwilliging van de aanvraag van 21 maart 2007 niet betekent dat eisers de gevraagde informatie hebben verstrekt. Eisers hebben niet gereageerd op deze reactie op hun stelling, terwijl de rechtbank geen reden ziet om deze reactie onjuist te achten. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers verweerster de gevraagde informatie dan wel de voor de vaststelling van het recht op uitkering benodigde informatie hebben verstrekt. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt dan ook niet. 2.4.4. Eisers betwisten niet dat zij de brieven van begin maart 2007, 22 maart 2007 en 10 mei 2007 van verweerster hebben ontvangen en evenmin betwisten eisers dat zij niet hebben gereageerd op deze brieven. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat het voor hen redelijkerwijs niet mogelijk was om te reageren op de brieven van verweerster, al was het maar om een uitstelverzoek in te dienen. Verweerster heeft er terecht op gewezen dat eisers meer dan twee maanden de tijd hebben gehad om de gevraagde informatie te verstrekken en dat verweerster hen daartoe bij herhaling in de gelegenheid heeft gesteld. De stelling van eiser [naam] dat hij het zo druk had met de zorg voor zijn gezin dat hij in deze gehele periode niet is toegekomen aan zijn administratie is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen en mist overtuigingskracht, omdat hij in deze periode wel de tijd heeft gevonden om een wijziging van het normbedrag aan te vragen. 2.4.5. De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit inhoudelijk bezien rechtmatig is. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. 2.4.6. Omdat het bestreden besluit inhoudelijk bezien rechtmatig is, ziet de rechtbank geen reden om eisers schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek om schadevergoeding wordt derhalve afgewezen. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). Omdat aan eisers ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. De rechtbank is niet gebleken dat eisers in beroep nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij zij in aanmerking neemt dat het faxbericht van 13 oktober 2008 van de gemachtigde van eisers niet heeft bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep. 2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht: -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt het betreden besluit; -bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven; -wijst het verzoek om schadevergoeding af; -bepaalt dat verweerster aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-- vergoedt; -veroordeelt verweerster in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. J. Houtman, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 3 juli 2009