Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2288

Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.000.156/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doorverkoop van gestolen laptops. Onrechtmatige daad jegens de bestolen eigenaar. Alleen winstdervingsschade komt voor vergoeding in aanmerking.


Uitspraak

Arrest d.d. 7 juli 2009 Zaaknummer 107.000.156/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. J.S. Bauer, kantoorhoudende te Leeuwarden, die ook gepleit heeft, tegen de vennootschap naar het recht van de staat Delaware Compaq Computers International Corporation, gevestigd te [plaats], geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: Compaq, advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden, voor wie gepleit heeft mr. C.M. Koevoet, advocaat te Rotterdam. De inhoud van tussenarrest d.d. 30 september 2008 wordt hier overgenomen. Het verdere procesverloop Partijen hebben hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De verdere beoordeling In het principaal en incidenteel appel 1. Over de weergave van de feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.10) van het bestreden vonnis d.d. 12 februari 2002 bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. 2. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, staat in deze zaak - kort weergegeven - het volgende vast. 2.1. In de nacht van 10 op 11 oktober 1999 zijn twee trekkers met opleggers ontvreemd met als inhoud computers en computeronderdelen die toebehoren aan Compaq. Daartoe behoorden 41 laptops Compaq Armada 7400, die Compaq had verkocht aan Computacenter France voor FF 14.881,- per stuk, en drie laptops Compaq Armada 1500 CC. De laptops waren voorzien van een Frans toetsenbord. 2.2. [appellant] heeft in elk geval twaalf laptops afkomstig van deze diefstal gekocht voor een bedrag van fl. 2.700,- per stuk. 2.3. Vier van deze laptops heeft [appellant] doorverkocht aan derden. Vier van de gestolen laptops zijn van [appellant] gekocht door het door Compaq ingeschakelde ESIS International Inc. (hierna: ESIS) voor een bedrag van fl. 3.650,- per stuk. Op vier van de gestolen laptops heeft Compaq conservatoir beslag doen leggen. 2.4. [appellant] is door de rechtbank Den Bosch vrijgesproken van heling van laptops. 3. Voorts is in hoger beroep nog het volgende komen vast te staan. 3.1. [appellant] is ook in hoger beroep vrijgesproken van heling van de laptops. 3.2. ESIS is niet de verzekeraar van Compaq, zoals [appellant] heeft gesteld, maar een onafhankelijk expertisebureau dat door Compaq is ingeschakeld. 4. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft mr. Koevoet uitdrukkelijk te kennen gegeven dat Compaq haar stelling dat [appellant] betrokken is geweest bij de diefstal van de 44 laptops, niet langer handhaaft. 5. Voorts heeft mr. Koevoet namens Compaq ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd de incidentele grieven 2 en 3 ingetrokken. 6. Bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil stelt het hof het volgende voorop. 6.1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 5.2 van het bestreden vonnis d.d. 12 februari 2002 overwogen dat indien [appellant] laptops heeft verhandeld terwijl hij wist dan wel behoorde te weten dat het ging om gestolen laptops, dit handelen kan worden gekwalificeerd als een inbreuk op het eigendomsrecht van Compaq, die kan worden toegerekend aan [appellant]. In dat geval heeft [appellant] onrechtmatig gehandeld ten opzichte van Compaq en is hij verplicht de schade die Compaq door zijn handelen heeft geleden aan haar te vergoeden, aldus de rechtbank. 6.2. Nu [appellant] tegen deze overweging geen grief heeft opgeworpen, dient hiervan in hoger beroep te worden uitgegaan. 6.3. Voorts heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.7 van genoemd vonnis d.d. 12 februari 2002 overwogen, dat als schade die in voldoende rechtstreeks verband staat met de onrechtmatige gedraging van [appellant], bestaande in het aan- en doorverkopen van gestolen computers van Compaq, heeft te gelden de winst die Compaq heeft gederfd op de verkoop van de vier computers waarvan vaststaat dat [appellant] deze aan derden heeft doorverkocht en waarvan aannemelijk is dat die kopers zich niet meer op de reguliere markt van een Compaq laptop voorzien. De rechtbank begroot deze schade op fl. 1.058,15 per computer, derhalve in totaal op fl. 4.232,60. 6.4. Tegen deze overweging heeft [appellant] evenmin een grief opgeworpen, terwijl Compaq haar tegen deze overweging gerichte incidentele grief 2 heeft ingetrokken. In hoger beroep dient er derhalve van te worden uitgegaan dat de schade die Compaq lijdt ter zake van de vier door [appellant] aan derden doorverkochte laptops fl. 4.232,60 bedraagt. In het principaal appel 7. Grief 1 houdt in dat de rechtbank in het tussenvonnis d.d. 12 februari 2002 ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant] wist, althans behoorde te weten dat het geen zuivere koffie was en dat de twaalf door hem verhandelde laptops mogelijk van diefstal afkomstig waren, en voorts ten onrechte [appellant] belast heeft met het bewijs van zijn stelling dat hij geverifieerd heeft of de computers als gestolen stonden vermeld en dat zulks niet het geval was. 8. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis d.d. 12 februari 2002, zoals het hof dit verstaat, voorshands bewezen geacht dat [appellant] wist dan wel behoorde te weten dat de twaalf door hem van [betrokkene 1] gekochte laptops van diefstal afkomstig waren, behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs van zijn stellingen dat hij via het computerbedrijf TCI te Assen heeft geverifieerd of de computers als gestolen stonden vermeld en dat hem door [betrokkene 2] was meegedeeld dat zulks niet het geval was. 9. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat in de gegeven omstandigheden voorshands bewezen kan worden geacht dat [appellant] wist dan wel behoorde te weten dat de onderhavige twaalf laptops van diefstal afkomstig waren. Hierbij acht het hof met name de volgende omstandigheden van belang. 9.1. Tussen partijen staat vast dat het ging om nieuwe laptops (nog in de doos), dat het geen verouderde modellen betrof, en dat de prijs waarvoor [betrokkene 1] de laptops aan [appellant] te koop aanbood, ver onder de winkelwaarde lag. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellant], die sinds enige tijd regelmatig in computers handelde, geacht moet worden bekend te zijn geweest met de prijzen die in de winkel werden gehanteerd. De winkelwaarde bedroeg ruim fl. 9.000,- per stuk, terwijl [appellant] de laptops voor fl. 2.700,- heeft gekocht. De stelling van [appellant] dat hij toentertijd nog slechts hobbymatig, via internet in computers handelde doet daaraan niet af. 9.2. Het argument van [appellant] dat het gebruikelijk is dat op internet laptops voor aanzienlijk lagere prijzen worden verhandeld, snijdt geen hout, nu [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft erkend dat hij telefonisch is benaderd door [betrokkene 1], die hem de onderhavige partij laptops te koop aanbood. Van een aankoop van de laptops door [appellant] via internet is dan ook geen sprake. Daaraan doet niet af dat [betrokkene 1] mogelijk reageerde op een advertentie van [appellant] op het internet, waarin hij computers te koop vroeg. 9.3. Mede gelet op hetgeen [appellant] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft verklaard, is hij vaag over hetgeen hij [betrokkene 1] al dan niet gevraagd heeft over de herkomst van de laptops, terwijl hij bovendien onduidelijk is over hetgeen [betrokkene 1] daaromtrent precies jegens hem heeft verklaard; nu eens stelt hij dat [betrokkene 1] heeft gezegd dat het ging om een faillissementspartij dan weer dat het ging om laptops afkomstig uit een pc-privé-project. Dit, terwijl volgens de getuigenverklaring van [betrokkene 1] in de strafzaak in hoger beroep [appellant] niet gericht aan hem heeft gevraagd of het eerlijke handel was, maar wel heeft gezegd dat hij het na zou trekken. 9.4. De bewuste laptops waren voorzien van een Frans toetsenbord, Franse software en een Franse handleiding en dus niet bestemd voor de Nederlandse markt, terwijl ze in Nederland te koop werden aangeboden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tot nog grotere waakzaamheid van [appellant] had moeten leiden. 10. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank [appellant] terecht heeft belast met het tegenbewijs tegen voormeld bewijsvermoeden. 11. Grief 1 faalt derhalve. 12. Grief 3 houdt in dat de rechtbank in het vonnis van 12 november 2003 [appellant] ten onrechte niet geslaagd heeft geacht in het hem opgedragen (tegen)bewijs. Bovendien klaagt de grief erover dat de bewijsopdracht te specifiek was. Volgens [appellant] had de rechtbank moeten volstaan met [appellant] op te dragen om te bewijzen dat hij geïnformeerd heeft of een van de laptops geregistreerd stond als gestolen en dat uit deze informatie bleek dat dat niet het geval was. 13. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij met betrekking tot in ieder geval één van de onderhavige laptops heeft geïnformeerd of deze als gestolen stond geregistreerd. 13.1. Het hof sluit zich daartoe aan bij het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] in de periode van 11 tot 14 oktober 1999 daadwerkelijk [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] van TCI aan de lijn heeft gehad en bij de motivering van dit oordeel in de rechtsoverwegingen 1.7 t/m 1.11 van het vonnis d.d. 12 november 2003. 13.2. [appellant] voert in de toelichting op de grief nog aan dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht op welk moment hij precies met TCI heeft gebeld. [appellant] stelt dat dit, gelet op de getuigenverklaring van [betrokkene 4], moet zijn geweest nadat hij de eerste vier laptops had opgehaald. Het hof overweegt dienaangaande dat de steeds wisselende versies die [appellant] van de precieze gang van zaken geeft, afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van diens getuigenverklaring. Zo heeft hij tijdens het getuigenverhoor in eerste aanleg eerst verklaard dat hij pas na het telefoongesprek met TCI overgegaan is tot aankoop van de laptops, eerst acht en later nog eens vier. Na voorlezing van deze verklaring door de rechter heeft hij zich gerealiseerd dat hij TCI pas heeft gebeld toen hij al vier à acht computers thuis had staan. Nadat de rechter hem had voorgehouden dat hij zojuist had verklaard dat hij eerst acht en daarna vier laptops had gekocht, heeft hij verklaard dat er dan ten tijde van het telefoongesprek wel acht laptops bij hem thuis zullen hebben gestaan. Thans neemt [appellant] in hoger beroep weer de stelling in dat hij eerst vier laptops heeft opgehaald, waarna hij met TCI heeft gebeld, terwijl hij ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft verklaard dat hij eerst één of twee laptops heeft meegenomen, maar dat het er ook drie kunnen zijn geweest. 13.3. De getuige [betrokkene 4], die volgens de getuigenverklaring van [appellant] bij het bewuste gesprek met TCI bij hem in de kamer aanwezig was, heeft weliswaar verklaard dat [appellant] in zijn bijzijn één serienummer van een Compaq computer heeft nagevraagd en dat hij via de speaker heeft gehoord dat dit nummer niet op de lijst voorkwam. Hij verklaart echter ook dat hij zich niet meer kan herinneren op welke dag dit was. Bovendien verklaart hij eerst dat het telefoongesprek met iemand van Compaq werd gevoerd en pas daarna - naar aanleiding van een vraag van mr. Schelling - dat het gesprek volgens hem met TCI was. Ten slotte verklaart [betrokkene 4] dat hij toen hij - maximaal één dag vóór dit telefoongesprek - de Compaq computer voor het eerst zag, [appellant] hem heeft meegedeeld dat hij achter nog twee of drie van deze computers had staan. Dit, terwijl [appellant] als getuige (uiteindelijk) heeft verklaard dat er ten tijde van het bewuste telefoontje acht computers bij hem thuis moeten hebben gestaan. Mede gelet op de incongruentie tussen deze getuigenverklaringen, levert de getuigenverklaring van [betrokkene 4] naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs. 13.4. Het hof is dan ook van oordeel dat, zelfs indien de bewijsopdracht zo ruim wordt opgevat als door [appellant] bepleit, [appellant] niet in het hem opgedragen tegenbewijs is geslaagd. Bovendien stelt [appellant] in hoger beroep niet dat er op dit punt getuigen zijn die meer of anders kunnen verklaren. 13.5. Het aanbod van [appellant] om te bewijzen dat het mogelijk is om apparatuur bij TCI of bij andere bedrijven te verifiëren, passeert het hof, aangezien dit, gelet op het vorenoverwogene, niet ter zake dienend is. 14. Grief 3 faalt derhalve. 15. Grief 2 houdt in dat de rechtbank in het vonnis van 12 november 2003 ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] uit hoofde van art. 6:96 lid 2 sub a en b BW aansprakelijk is voor de kosten van ESIS ad in totaal fl. 25.177,-, waaronder de koopprijs ten bedrage van fl. 14.600,- die ESIS heeft betaald voor het terugkrijgen van vier laptops. Ten onrechte heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om aan Compaq te betalen een bedrag van € 13.345,49 en de startdatum van de wettelijke rente over fl. 4.232,60 (€ 1.920,67) arbitrair op 1 januari 2000 bepaald, aldus deze grief. 16. Het hof stelt voorop dat Compaq haar incidentele grief 3 tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente heeft ingetrokken. 17. Ten aanzien van de koopprijs ad fl. 14.600,- voor het terugkopen van vier laptops overweegt het hof als volgt. 17.1. Compaq legt aan het betreffende onderdeel van haar vordering art. 6:96 lid 2 sub a en b BW ten grondslag. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft mr. Koevoet dit toegespitst op lid 2 sub a: "redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht". 17.2. De schade die in casu als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, de onrechtmatige daad van [appellant], mocht worden verwacht, is gelet op het in zoverre onbestreden oordeel van de rechtbank, de winst die Compaq zou derven op de verkoop van de computers aan derden, welke derden zich vervolgens niet meer op de reguliere markt van een Compaq-laptop zouden voorzien (zie hiervoor onder 6.3 en 6.4). 17.3. Naar het oordeel van het hof heeft Compaq onvoldoende onderbouwd dat het terugkopen van de vier laptops is geschied ter voorkoming van deze schade. Compaq heeft in de memorie van antwoord in het principaal appel (sub 9) gesteld dat ESIS de computers heeft gekocht teneinde vast te stellen of deze van diefstal afkomstig waren. Daaruit volgt niet dat ze zijn gekocht ter voorkoming van de winstdervingsschade. Mr. Koevoet heeft ook ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat hij niet kan onderbouwen dat deze kosten zijn gemaakt ter voorkoming of beperking van de schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [appellant]. Compaq heeft in dit verband derhalve niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof acht het bedrag van fl. 14.600,- dan ook niet toewijsbaar. 18. Ten aanzien van de overige door ESIS berekende posten ad in totaal fl. 10.577,- (zie het commentaar van ESIS op de conclusie van antwoord d.d. 1 mei 2001, p. 7) overweegt het hof als volgt. 18.1. [appellant] betwist deze posten omdat specificaties daarvan ontbreken en Compaq voorts niet heeft aangetoond dat zij dit bedrag aan ESIS heeft betaald. 18.2. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van Compaq gelegen om naar aanleiding van deze betwisting de betreffende factuur van ESIS en het bewijs van betaling daarvan over te leggen, hetgeen zij noch bij memorie van antwoord noch ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft gedaan. Bovendien heeft zij tijdens het pleidooi in hoger beroep de bewuste posten niet voldoende onderbouwd, temeer nu bij deze gelegenheid is gebleken is dat in ieder geval een deel van deze posten mede betrekking heeft op het onderzoek naar andere (mogelijke) betrokkenen bij de diefstal/heling. 18.3. Het hof is dan ook van oordeel dat Compaq ook ten aanzien van dit onderdeel van haar vordering niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat het bedrag van fl. 10.577,- niet toewijsbaar is. 19. Grief 2 treft dan ook doel, behoudens voor zover deze grief mede gericht is tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente over de gederfde winst ad fl. 4.232,60. Niet valt in te zien dat [appellant] wordt benadeeld door de arbitrair op 1 januari 2000 bepaalde ingangsdatum, nu de doorverkoop van de vier bewuste laptops vóór deze datum heeft plaatsgevonden. In zoverre faalt deze grief derhalve. 20. In de toelichting op grief 2 voert [appellant] ook nog aan dat Compaq haar schade volledig vergoed heeft gekregen krachtens een schaderegeling met de transportverzekeraar en/of met de werkgever van de dieven. 20.1. Compaq betwist dat zij reeds haar gehele schade van de (verzekeraar van de) vervoerder vergoed heeft gekregen. Zij stelt dat de twaalf laptops die [appellant] onder zich heeft gehad, niet waren inbegrepen in de schikking met de vervoerder, en dat [appellant] wordt aangesproken voor een deel van de restschade. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft Compaq hier nog aan toegevoegd dat zij de schade, die volgens haar ruim 1,5 miljoen gulden bedroeg, destijds met de vervoerder heeft geschikt voor een bedrag van 400.000 gulden, waarbij een rol heeft gespeeld dat er tussen partijen twijfel bestond over de toepasselijkheid van art. 29 CMR-Verdrag. 20.2. Het hof is van oordeel dat Compaq hiermee het onderhavige, en verder niet onderbouwde, verweer van [appellant] afdoende heeft weerlegd. 20.3. Ook in zoverre faalt grief 2 derhalve. 21. Grief 4 houdt in dat de rechtbank in haar vonnis van 12 november 2003 ten onrechte heeft geoordeeld dat Compaq haar eis bij conclusie na enquête heeft gewijzigd, in die zin dat Compaq niet langer schadevergoeding nader op te maken bij staat vordert, maar fl. 4.322,60 wegens winstderving en fl. 25.177,- wegens kosten ESIS, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 1999. 22. Deze grief slaagt, nu Compaq niet heeft beoogd haar eis te wijzigen, zoals zij in haar antwoord op deze grief erkent. Het slagen van deze grief kan evenwel niet tot vernietiging leiden. Het staat de rechter immers vrij om de schade in zijn vonnis te begroten, ook als enkel vergoeding van schade nader op te maken bij staat is gevorderd. 23. Grief 4 treft dan ook geen doel. 24. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat [appellant] aan Compaq dient te betalen een bedrag van fl. 4.232,60 (€ 1.920,67), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 tot aan de dag van voldoening. 25. [appellant] heeft in hoger beroep tevens gevorderd dat Compaq wordt veroordeeld om aan hem terug te betalen al hetgeen hij ter uitvoering van de bestreden vonnissen heeft voldaan. Het hof is van oordeel dat [appellant] deze vordering, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door Compaq (memorie van antwoord sub 54), die erop neerkomt dat [appellant] niets betaald heeft, nader had dienen te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Deze vordering zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. In het incidenteel appel 26. Aangezien Compaq de incidentele grieven 2 en 3 heeft ingetrokken, resteert enkel nog grief 1. Deze grief houdt in dat de rechtbank er in haar tussenvonnis d.d. 12 februari 2002 ten onrechte vanuit is gegaan dat TCI over alle actuele informatie van Compaq met betrekking tot gestolen computers kon beschikken. 27. Gelet op de uitkomst van het principaal appel, heeft Compaq bij deze grief geen belang. In het principaal en incidenteel appel 28. [appellant] en Compaq hebben in hoger beroep bewijs aangeboden van al hun stellingen. Het hof passeert deze bewijsaanbiedingen als niet ter zake dienend. De slotsom In het principaal appel 29. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd. [appellant] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Compaq te betalen een bedrag van € 1.920,67 (fl. 4.232,60), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 tot aan de dag van voldoening. 30. Nu partijen over en weer ten dele in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof bepalen dat ieder de eigen kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in het principaal appel, zowel in de hoofdzaak als in het incident, dient te dragen. In het incidenteel appel 31. Het hof zal het incidenteel beroep verwerpen. Compaq zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in het incidenteel appel (1 punt in de helft van tarief II). De beslissing Het gerechtshof: In het principaal appel vernietigt de vonnissen d.d. 12 februari 2002 en 12 november 2003 waarvan beroep; en opnieuw rechtdoende: veroordeelt [appellant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Compaq te betalen een bedrag van € 1.920,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2000 tot aan de dag van voldoening; bepaalt dat elke partij de eigen kosten van het geding, zowel in eerste aanleg als in het principaal appel, zowel in de hoofdzaak als in het incident, dient te dragen; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde; In het incidenteel appel verwerpt het beroep; veroordeelt Compaq in de kosten van het geding in het incidenteel appel en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] op nihil aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat; verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. De Hek, voorzitter, Janse en Willems, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 juli 2009 in bijzijn van de griffier.