
Jurisprudentie
BJ2245
Datum uitspraak2009-06-03
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/400235-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/400235-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
bewijs
mishandeling
conseal verband met letsel
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.400235-08
Uitspraak: 3 juni 2009
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte,
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van Verslavingszorg Noord Nederland, zoals verwoord in het advies d.d. 4 maart 2009, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling. Voorts vordert de officier van justitie toewijzing, in zijn geheel, van de vordering van de benadeelde partij (naam slachtoffer).
.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De raadsman van verdachte voert aan dat met betrekking tot feit 1 voor het ten laste gelegde “slaan in/tegen het gezicht” geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is en verzoekt de rechtbank de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij te spreken. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts voert de raadsman aan dat met betrekking tot feit 2 het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel, in de vorm van gebroken rugwervels, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden nu ook het slachtoffer zelf eraan twijfelt of haar wervels zijn gebroken als gevolg van de onder 2 ten laste gelegde duw en daaropvolgende val. Zij houdt het voor mogelijk dat die breuken reeds zijn ontstaan bij gelegenheid van een eerdere val.
Met betrekking tot het voornoemde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn levensgezel (tevens slachtoffer
(naam slachtoffer)) meerdere keren ruzie hebben gehad waarbij over en weer is getrokken en geduwd. Verdachte en zijn levensgezel geven dit toe. Met betrekking tot het ten laste gelegde onder feit 1 is de rechtbank van oordeel dat voor het geven van een klap in het gezicht van het slachtoffer het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel zoals ten laste gelegd onder feit 2 overweegt de rechtbank het volgende:
Het dossier bevat geen stukken waaruit valt op te maken dat er sprake is van een rechtstreeks causaal verband tussen de aan de verdachte ten laste gelegde duw en daaropvolgende val van het slachtoffer enerzijds en de gebroken rugwervels van het slachtoffer anderzijds. Mede in aanmerking genomen de verklaring van (naam slachtoffer), als getuige afgelegd ter terechtzitting, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven- dat zij in die bewuste periode wel vaker is gevallen en –naar eigen zeggen- aan osteoporose lijdt, kan niet worden uitgesloten dat de gebroken rugwervels als gevolg van een andere val zijn ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het slachtoffer (naam slachtoffer) ten gevolge van het duwen en omver duwen door verdachte in de ten laste gelegde periode de wervels van haar rug heeft gebroken, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte het onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
Hij op of omstreeks 29 september 2008 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten (naam slachtoffer), met zijn, verdachtes, vinger in de ogen heeft gestoken en geprikt en (vervolgens) krachtig tegen het (boven)lichaam heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
Hij in of omstreeks de periode van 01 september 2008 tot en met 28 september 2008 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten (naam slachtoffer), krachtig tegen het bovenlichaam heeft geduwd en daarbij omver heeft geduwd, tengevolge waarvan deze pijn heeft ondervonden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1
Mishandeling jegens zijn levensgezel,
strafbaar gesteld bij de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht
Feit 2
Mishandeling jegens zijn levensgezel,
strafbaar gesteld bij de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 april 2009 waaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c,14d, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (naam slachtoffer), wonende te Zwolle, rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de ten laste van verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingformulier met bijlagen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 150,--, vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
BESLISSING
Het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor
de duur van 60 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf .
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Voorts veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland (Verslavingszorg Noord Nederland), zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (naam slachtoffer), wonende te (plaats) van een bedrag van € 150,-- (zegge: honderdvijftig Euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd tot die van de algehele voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aldus gewezen door mr. H. Heins, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.P. de Jong - de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2009.