Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2242

Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers99-000006-36
Statusgepubliceerd


Indicatie

afstel voorwaardelijke IVS ontvankelijkheid OM termijn


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht Zaaksnummer: 99-000006-36 Datum: 30 juni 2009 BESLISSING OP DE VORDERING TOT AFSTEL VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 5 augustus 2008 (parketnummer 07.400081-08 en 07.461465-06) is (verdachte), geboren op (geboortejaar), thans verblijvende in (xxx), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 8 april 2008 is gestart. Veroordeelde zal, gelet op art. 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 9 juli 2009 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De vordering De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 11 juni 2009 strekt ertoe deze voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten. Ontvankelijkheid openbaar ministerie In artikel 15 d, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat een vordering tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling uiterlijk 30 dagen vóór het tijdstip waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling ingaat op de griffie van de rechtbank dient te zijn ontvangen. Het openbaar ministerie is in een later ingediende vordering ontvankelijk, indien het aannemelijk maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst nadien heeft voorgedaan. In casu is de vordering van het openbaar ministerie tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 11 juni 2009 ter kennis gekomen van de griffie van de rechtbank. De wettelijke termijn in acht nemend had de vordering echter vóór 9 juni 2009 bij de griffie van de rechtbank moeten zijn ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een grond tot afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, welke zich heeft voorgedaan ná ingang van de hiervoor genoemde termijn van 30 dagen. Een te laat ingediende vordering tot aftstel dient in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank kan – onder bijzondere omstandigheden – hierop een uitzondering worden gemaakt. In onderhavig geval acht de rechtbank reeds geen reden aanwezig om voornoemde uitzondering toe te passen. Weliswaar kan worden gesproken van enige verdenking van het plegen van een strafbaar feit door veroordeelde. Het dossier is in de huidige stand van zaken echter zodanig summier en eenzijdig opgebouwd, dat op grond daarvan niet geoordeeld kan worden dat sprake is van ernstige bezwaren om de thans ingediende vordering, gelet op de daaraan voor veroordeelde verbonden verstrekkende gevolgen, te kunnen dragen. De rechtbank heeft voorts betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de officier van justitie ook de mogelijkheid heeft /had om eventuele ernstige bezwaren door de rechter-commissaris te doen toetsen conform artikel 15h van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing De rechtbank - verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk. Deze beslissing is gegeven door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en S.E. Bins – van Waegeningh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2009. Mr. Bins – van Waegeningh voornoemd was buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.