Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2181

Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-07-16
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersHD 103.006.146
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor zover [appellant] in hoger beroep stelt (mvg onder IV) dat het relatiebeding niet geldig is omdat het niet bij iedere afzonderlijke vervoersopdracht opnieuw door partijen schriftelijk is overeengekomen, faalt de grief omdat geen rechtsregel dat vereist. Datzelfde geldt voor het verwijt dat [appellant] [geïntimeerde] maakt dat [geïntimeerde] op 12 juli 2005 geen lijst van relaties aan [appellant] heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] aan [geïntimeerde] om afgifte van een dergelijke lijst heeft verzocht. In ieder geval heeft [appellant] geen belang bij dit onderdeel van de grief. In de procedure wordt hem immers alleen verweten in opdracht van de ANWB [persoon 1] te hebben vervoerd. [appellant] heeft niet betwist dat hij, toen hij nog voor [geïntimeerde] werkte, [persoon 1] verschillende malen in opdracht van [geïntimeerde] had vervoerd en hij hem dus als relatie van [geïntimeerde] kende.


Uitspraak

typ. MG zaaknr. HD 103.006.146 ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, tweede kamer, van 7 juli 2009, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats], appellant in principaal appel, geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel, hierna aan te duiden als [appellant], advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven, tegen: [GEINTIMEERDE] h.o.d.n. [BEDRIJF 1], wonende te [plaats], gemeente [gemeente], geïntimeerde in principaal appel, appellant in voorwaardelijk incidenteel appel, hierna aan te duiden als [geïntimeerde], advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas, als vervolg op het incidenteel arrest van dit hof van 6 mei 2008 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 19 december 2007 tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser. 6. Het tussenarrest van 6 mei 2008 Bij genoemd arrest heeft het hof de door [appellant] ingestelde incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis ex art. 351 Rv afgewezen en is iedere verdere beslissing aangehouden. 7. Het verdere verloop van de procedure 7.1. Bij memorie van antwoord in het principaal appel/ memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel heeft [geïntimeerde] producties in het geding gebracht, de grieven in het principaal bestreden en in voorwaardelijk incidenteel appel één grief aangevoerd. 7.2. [appellant] heeft bij incidentele antwoordmemorie in het voorwaardelijk incidenteel appel de voorwaardelijk incidentele grief bestreden. 7.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 8. De gronden van het hoger beroep Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven. 9. De verdere beoordeling in principaal en incidenteel appel 9.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 9.1.1. [appellant] is gedurende een periode werkzaam geweest voor [geïntimeerde]. De werkzaamheden van [appellant] bestonden uit het uitvoeren van chauffeursdiensten die [appellant] telkens ingevolge afzonderlijke opdrachten van [geïntimeerde] voor rekening van [geïntimeerde] verrichtte. In de periode van 28 december 2003 tot en met 31 januari 2004 heeft [appellant] deze werkzaamheden aanvankelijk via een uitzendbureau voor [geïntimeerde] verricht. Vanaf 1 februari 2004 verrichtte [appellant] de werkzaamheden voor [geïntimeerde] via de door [appellant] per die datum opgerichte eenmanszaak '[bedrijf 2]'. 9.1.2. Bij ondertekende overeenkomst van 15 december 2004 zijn [appellant] en [geïntimeerde] op briefpapier van [geïntimeerde] een relatiebeding overeengekomen (prod. A inl. dgv). [geïntimeerde] staat daarin als opdrachtgever omschreven en [appellant] als aannemer. Voor zover thans van belang luidt de tekst van deze overeenkomst als volgt: 'RELATIEBEDING Gedurende en na het einde van iedere opdracht geldt voor de aannemer en/of zijn vertegenwoordigers het verbod om binnen een tijdvak van één jaar, direct of indirect, actieve of passieve contacten te (blijven) onderhouden of aan te gaan, op welke wijze dan ook, met klanten en/of chauffeurs respectievelijk relaties van opdrachtgever, direct of indirect, actief of passief deze relaties te (doen) bewerken voor het aangaan van overeenkomsten, contracten of andere zakelijke relaties en verbintenissen welke de opdrachtgever in het kader van haar bedrijfsuitoefening pleegt aan te gaan of kan aangaan. Als relaties van de opdrachtgever worden aangemerkt alle op het tijdstip van het einde van de samenwerking in haar administratie opgenomen natuurlijke personen, rechtspersonen en ondernemingen of bedrijven in welk rechtsvorm dan ook. Bij overtreding van bovenstaande verbeurt de aannemer ten behoeve van de opdrachtgever een dadelijke en ineens, zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 5.000,- per overtreding en/of voor elke dag dat de overtreding voortduurt (...)'. 9.1.3. [appellant] hanteerde een relatiebeding met een vergelijkbare tekst als hiervoor geciteerd, hetgeen volgt uit een door [appellant] op 9 december 2004 ondertekend exemplaar daarvan (prod. c bij brief van 3 juli 2007 van mr. Robustella namens [geïntimeerde] aan de rechtbank ten behoeve van de te houden comparitie na antwoord). 9.1.4. Op 12 juli 2005 heeft [appellant] de laatste opdracht van [geïntimeerde] betreffende het uitvoeren van chauffeursdiensten uitgevoerd. Deze in opdracht van de ANWB uitgevoerde rit betrof het vervoer van [persoon 1]. [appellant] had [persoon 1] al eerder in opdracht van [geïntimeerde] vervoerd. Op 28 juli 2005 hebben partijen de samenwerking verbroken. 9.1.5. Door onder meer [appellant] is op 29 december 2005 opgericht de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EuroExec B.V. Onder de bedrijfsomschrijving van deze B.V. valt onder meer het aanbieden van chauffeursdiensten. De taak van [appellant] bestond - volgens zijn opgave - onder meer uit het uitgeven van de ritten aan andere chauffeurs en het zelf optreden als chauffeur. Per 1 maart 2006 was [appellant] enig bestuurder van EuroExec B.V. en per 10 april 2006 enig aandeelhouder. 9.1.6. In de periode van 9 januari tot en met 24 juni 2006 is door EuroExec B.V. in opdracht van de ANWB in ieder geval 24 maal [persoon 1] vervoerd. Bij een groot aantal van die ritten is [appellant] zelf als chauffeur opgetreden. 9.1.7. [geïntimeerde] vordert in deze procedure de veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een bedrag van € 120.000,= (24 maal de boete van € 5.000,=), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (13 maart 2007) en de proceskosten. 9.1.8. Na door [appellant] gevoerd verweer heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] gebonden is aan het contractuele relatiebeding en dat hij door de (hiervoor onder 9.1.6) genoemde ritten in beginsel een boete is verschuldigd. De rechtbank heeft vervolgens, na een afweging van de wederzijdse belangen, de boete gematigd tot een bedrag van € 75.000,=. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en proceskosten. in principaal appel 9.2.1. In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte als feit heeft vastgesteld dat [appellant] gedurende een periode werkzaam is geweest voor [geïntimeerde]. In zijn toelichting voert [appellant] aan dat het telkenmale om op zichzelf staande vervoersovereenkomsten ging. 9.2.2. Het hof heeft gelet hierop de formulering van het hier betreffende vaststaande feit in enige mate aangevuld (zie hiervoor onder 9.1.1). Deze enkele aanvulling kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden, zodat de grief faalt. 9.3.1. In zijn tweede grief voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte als feit heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] opdrachtgever was en [appellant] aannemer. 9.3.2. Het hof overweegt dat de rechtbank de terminologie heeft overgenomen die partijen zelf in hun schriftelijk relatiebeding hebben gebezigd. Het gebruik van deze enkele feitelijke formulering brengt nog geen juridische gevolgen met zich mee. [appellant] stelt ten onrechte dat de rechtbank had moeten vaststellen dat partijen telkenmale zelfstandige overeenkomsten van personenvervoer hadden gesloten, omdat geen van de partijen dat in eerste aanleg op die wijze heeft verwoord. 9.3.3. Voor zover [appellant] in hoger beroep stelt (mvg onder IV) dat het relatiebeding niet geldig is omdat het niet bij iedere afzonderlijke vervoersopdracht opnieuw door partijen schriftelijk is overeengekomen, faalt de grief omdat geen rechtsregel dat vereist. Datzelfde geldt voor het verwijt dat [appellant] [geïntimeerde] maakt dat [geïntimeerde] op 12 juli 2005 geen lijst van relaties aan [appellant] heeft verstrekt. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] aan [geïntimeerde] om afgifte van een dergelijke lijst heeft verzocht. In ieder geval heeft [appellant] geen belang bij dit onderdeel van de grief. In de procedure wordt hem immers alleen verweten in opdracht van de ANWB [persoon 1] te hebben vervoerd. [appellant] heeft niet betwist dat hij, toen hij nog voor [geïntimeerde] werkte, [persoon 1] verschillende malen in opdracht van [geïntimeerde] had vervoerd en hij hem dus als relatie van [geïntimeerde] kende. Hiermee faalt de tweede grief. 9.4.1. In zijn derde grief klaagt [appellant] erover dat de rechtbank heeft overwogen dat de tekst van het relatiebeding en derhalve de inhoud en de strekking van het relatiebeding voor [appellant] wel degelijk helder en duidelijk zijn geweest. De vierde grief stelt aan de orde dat de rechtbank ten onrechte het relatiebeding geldig heeft geoordeeld nu het de ANWB was, die EuroExec B.V. heeft benaderd. In zijn vijfde grief stelt [appellant] dat het door hem feitelijk verrichten van chauffeursdiensten voor de ANWB niet onder de strekking van het relatiebeding valt. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. 9.4.2. Het hof heeft hiervoor onder 9.3.3. reeds een deel van de toelichting (mvg IV) van [appellant] verworpen. Het hof verwijst daarnaar en overweegt voor het overige als volgt. De stelling van [appellant] dat in het relatiebeding geen verbod op het vervoeren van derden staat, is weliswaar tekstueel gezien juist, maar uit de wel gebruikte bewoordingen volgt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat de strekking van het relatiebeding was dat [appellant] gedurende één jaar na de afloop van de samenwerking tussen partijen geen overeenkomsten zou aangaan met relaties van [geïntimeerde]. [appellant] heeft dat ook zo moeten begrijpen nu, gelet op het kader waarbinnen partijen opereerden, te weten het verrichten van chauffeursdiensten voor derden, het voor de hand ligt dat het relatiebeding zag op het vervoeren van derden. [appellant] heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat partijen een andere bedoeling hadden met het relatiebeding of dat [appellant] op grond van uitlatingen of gedragingen van [geïntimeerde] het relatiebeding op andere wijze heeft begrepen of had mogen begrijpen. Ten overvloede merkt het hof op dat [appellant] ook geen plausibele uitleg geeft van de inhoud, die het relatiebeding volgens hem dan zou hebben. 9.4.3. Ook de toelichting van [appellant] (mvg onder III) kan hem niet baten. Zijn stelling dat er tussen partijen geen sprake was van een voortdurende contractuele relatie, mist feitelijke grondslag. [appellant] voert aan dat het relatiebeding na de ondertekening op 15 december 2004 als geen werking meer zou hebben, maar hij stelt niet dat partijen het zo bedoeld hebben of dat [appellant] het in die zin heeft mogen opvatten. Bovendien laat [appellant] na uit te leggen wat de zin is van het ondertekenen van een relatiebeding op 15 december 2004 dat daarna geen werking meer zou hebben, terwijl partijen reeds één jaar samenwerkten en daarna de samenwerking hebben gecontinueerd. [appellant] voert nog aan dat in de tekst van het relatiebeding gesproken wordt over opdrachten, terwijl tussen partijen geen opdrachten maar vervoersovereenkomsten hebben gegolden. Het hof volgt [appellant] niet in die stelling nu van een overeenkomst tot vervoer tussen [appellant] en [geïntimeerde] geen sprake was. 9.4.4. In de toelichting in zijn memorie van grieven (onder VI.3) voert [appellant] nog aan dat EuroExec B.V. niet gebonden is aan het relatiebeding. [appellant] gaat hierbij naar het oordeel van het hof eraan voorbij dat [geïntimeerde] EuroExec B.V. ook niet in rechte aanspreekt op de nakoming van het relatiebeding. [geïntimeerde] grondt haar vordering erop dat [appellant] als oprichter/bestuurder/aandeelhouder van EuroExec B.V. direct of indirect ritten ten behoeve van de ANWB, de vroegere relatie van [geïntimeerde], heeft uitgegeven aan andere chauffeurs van EuroExec B.V. en dat hij zelf diverse keren [persoon 1] in opdracht van de ANWB heeft vervoerd. Het maakt hierbij niet uit of het initiatief voor het vervoer door EuroExec B.V. is uitgegaan van de ANWB, hetgeen [geïntimeerde] overigens betwist, of van EuroExec B.V. omdat ingevolge de overeenkomst onder het relatiebeding valt: 'direct of indirect, actieve of passieve contacten te (blijven) onderhouden of aan te gaan, op welke wijze dan ook (...)'. De stelling van [appellant] (mvg toelichting onder VII) dat de ANWB niet bestaat omdat het een conglomeraat van vennootschappen is, mist reeds doel omdat tussen partijen vaststaat dat, net als bij [geïntimeerde], het vervoer in opdracht van de ANWB steeds dezelfde persoon betrof. [appellant] heeft aldus onvoldoende gemotiveerd betwist dat het door EuroExec B.V. uitgevoerde vervoer de vroegere relatie van [geïntimeerde] betrof. 9.4.5. De derde tot en met de vijfde grief falen hiermee. 9.5.1. In zijn zesde grief klaagt [appellant] erover dat de rechtbank zijn beroep op vernietigbaarheid van het relatiebeding heeft verworpen. De rechtbank heeft overwogen (r.o. 3.8) dat [appellant] zijn stelling dat hij belemmerd zou worden in zijn vrije arbeidskeuze onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. 9.5.2. De grief faalt reeds omdat de feitelijke onderbouwing van de grief onjuist is. [appellant] stelt dat hij aanvankelijk elders een vaste arbeidsrelatie had en wel gedwongen was het relatiebeding met [geïntimeerde] aan te gaan teneinde zijn arbeidsmogelijkheden verder uit te bouwen. Bij memorie van grieven (p. 3) heeft [appellant] echter aangevoerd dat hij zijn vaste baan had verloren, waarna hij de mogelijkheid kreeg om voor [geïntimeerde] te gaan werken. Bovendien hebben partijen het relatiebeding pas ondertekend toen [appellant] al ruim elf maanden in opdracht van [geïntimeerde] chauffeursdiensten verrichtte. Ook de stelling van [appellant] dat het voor hem, na beëindiging van de relatie met [geïntimeerde], onmogelijk was om op normale wijze als privéchauffeur zijn werkzaamheden te verrichten zonder het risico te lopen door [geïntimeerde] te worden aangesproken, wordt gelogenstraft door de feiten. [appellant] heeft samen met anderen een nieuw bedrijf opgezet en daarin omzet gemaakt, terwijl - voor zover uit de processtukken volgt - er sprake van is dat [appellant] daarbij ten aanzien van slechts één relatie het relatiebeding met [geïntimeerde] heeft overtreden. 9.6. De zevende grief, waarin [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] zich jegens [appellant] op het relatiebeding beroept, faalt op dezelfde grond als de zesde grief. Daar komt bij dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] aan [geïntimeerde] heeft gevraagd om een lijst met relaties van [geïntimeerde] te overleggen, terwijl [appellant] evenmin met [geïntimeerde] in overleg is getreden over de vraag of het relatiebeding [appellant] te veel zou beperken in het creëren van nieuwe arbeidsmogelijkheden en of daarvoor in onderling overleg een oplossing zou kunnen worden gevonden. [appellant] heeft tenslotte ook niet gesteld dat de beëindiging van de relatie tussen partijen aan [geïntimeerde] zou zijn te wijten. 9.7.1. In zijn achtste en negende grief voert [appellant] aan dat op grond van het relatiebeding de maximale boete slechts € 5.000,= kon bedragen nu het een eenmalige overtreding middels het sluiten van een contract door EuroExec B.V. met de ANWB betrof. [appellant] beroept zich op de tekst van het relatiebeding en de kennelijke bedoeling daarvan zoals hij die thans verstaat. 9.7.2. Het hof overweegt dat [appellant] niet betwist dat EuroExec B.V. in opdracht van de ANWB ten minste 24 maal [persoon 1] heeft vervoerd. In het overeengekomen relatiebeding is de boete gesteld: 'per overtreding en/of voor elke dag dat de overtreding voortduurt'. Gelet hierop faalt het beroep van [appellant] op de tekst van het beding, terwijl hij niet gemotiveerd heeft aangevoerd dat partijen destijds een andere bedoeling hadden met het relatiebeding of dat [appellant] op grond van uitlatingen of gedragingen van [geïntimeerde] het relatiebeding op andere wijze had begrepen of had mogen begrijpen. De achtste en negende grief falen. 9.8.1. [appellant] klaagt er in zijn tiende grief over dat de rechtbank de boete slechts heeft gematigd tot een bedrag van € 75.000,= in plaats van tot nihil of (subsidiair) een lager bedrag dan € 75.000,=. Hij voert aan dat dit bedrag buitensporig is nu met de ritten slechts een belang van € 8.757,21 gemoeid was. Hij voert tevens aan dat alle overtredingen slechts betrekking hadden op één klant, die bovendien zelf had aangegeven met EuroExec B.V. te willen werken. Tenslotte beroept hij zich erop dat in een gelijke situatie een andere chauffeur in onderling overleg met [geïntimeerde] een afkoopsom van maar € 2.000,= is overeengekomen. 9.8.2. Het hof overweegt dat de boete in een overeengekomen relatiebeding er niet enkel toe strekt om schade - van in dit geval [geïntimeerde] - af te dekken, maar dat het tevens en vooral een prikkel moet vormen voor degene die door het beding is gebonden - in dit geval [appellant] - om zich aan het overeengekomen relatiebeding te houden. Aldus beschouwd is de verhouding tussen het door de rechtbank toegewezen bedrag en het gestelde schadebedrag niet disproportioneel. Dit wordt niet anders nu alle overtredingen betrekking hadden op één klant. De stelling dat een andere chauffeur met [geïntimeerde] een afkoopsom is overeengekomen kan [appellant] evenmin baten, reeds nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] hierover met [geïntimeerde] in overleg is getreden. In tegenstelling tot [geïntimeerde] was [appellant], die gebonden was aan het relatiebeding, ervan op de hoogte dat EuroExec B.V., waarvan hij oprichter, bestuurder, rittenplanner en chauffeur was, in strijd met dat relatiebeding voor de ANWB ging rijden. [appellant] heeft hierin geen aanleiding gezien om vooraf met [geïntimeerde] in overleg te treden. Toen [geïntimeerde] eigener beweging op de hoogte raakte van de overtreding door [appellant] en [appellant] daarover vragen ging stellen, is [appellant] die vragen uit de weg gegaan. Hij heeft toen niet erkend dat EuroExec B.V. in opdracht van de ANWB [persoon 1] vervoerde. Hij heeft de vragen van [geïntimeerde] evenmin aangegrepen om in onderling overleg een afkoopsom af te spreken. In wezen heeft [appellant] er gewoon op gegokt dat [geïntimeerde] niet achter de overtredingen van het relatiebeding zou komen. Het is duidelijk dat [appellant] verkeerd heeft gegokt. In ieder geval rechtvaardigen de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen verdergaande matiging van de boetes dan de rechtbank al heeft toegepast. De tiende grief faalt hiermee. 9.9. Gelet op het voorgaande leveren de persoonlijke financiële omstandigheden van [appellant] ook geen reden voor een verdergaande matiging op. De overige argumenten, die [appellant] in zijn elfde grief aanvoert, zijn reeds door het hof behandeld waarmee ook de elfde grief faalt. 9.10. Zonder daarover een aparte grief te formuleren heeft [appellant] in de inleiding van zijn memorie van grieven in algemene zin betoogd dat het relatiebeding strijdig is met Europese en Nederlandse mededingingsregels. Dit betoog stuit voor wat betreft de Europese mededingingsregels er reeds op af dat gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een grensoverschrijdend geval. Voor wat betreft de Nederlandse mededingingsregels faalt het betoog omdat gesteld noch gebleken is dat het onderhavige relatiebeding de bagatelvoorziening van art. 7 Mededingingswet zou overschrijden. 9.11. Voor het overige zijn door [appellant] met betrekking tot de door hem gevoerde verweren geen feiten of omstandigheden gesteld, die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat zijn, in slechts algemene bewoordingen gestelde, bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd wordt. 9.12. Nu alle grieven falen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel. Op vordering van [geïntimeerde] zal deze vordering uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. in incidenteel appel 9.13.1. Nu het hof grief X in het principaal appel heeft verworpen, is de voorwaarde ingetreden waaronder [geïntimeerde] zijn incidenteel appel heeft ingesteld. In zijn grief in incidenteel appel stelt [geïntimeerde] dat de rechtbank ten onrechte de boete heeft gematigd tot een bedrag van € 75.000,=. 9.13.2. Het hof overweegt dat de rechtbank bij de matiging van de boete de wederzijdse belangen van partijen in voldoende mate tegen elkaar heeft afgewogen. [geïntimeerde] heeft ter toelichting op zijn grief geen nieuwe omstandigheden gesteld of andere gezichtspunten aangevoerd, die tot een belangenafweging met een andere uitkomst zouden moeten leiden. De bewuste overtreding door [appellant] van het relatiebeding is hierbij in voldoende mate meegewogen. Hetzelfde geldt voor de in r.o. 9.8.2. beoordeelde omstandigheden. 9.13.3. Het incidenteel appel faalt. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel. 10. De uitspraak Het hof: in principaal en incidenteel appel 10.1. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; 10.2. veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principaal appel, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.148,= aan verschotten en € 1.631,= aan salaris advocaat en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad; 10.3. veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel appel, welke kosten aan de zijde van [appellant] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op nihil aan verschotten en € 1.331,= aan salaris advocaat. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Fikkers en Venhuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 juli 2009.