
Jurisprudentie
BJ2115
Datum uitspraak2009-07-06
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers07/706 R
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers07/706 R
Statusgepubliceerd
Indicatie
Inlichtingenplicht + benadeling schuldeisers
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer: 07/706 R
nummer verklaring: AMF2610701144
uitspraakdatum: 6 juli 2009
tussentijdse beëindiging schuldsanering
enkelvoudige kamer
Bij vonnis van deze kamer van 14 november 2007 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres] te [woonplaats]
voorheen vennoot van [X],
gevestigd [adres]
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amersfoort,
onder nummer [nummer].
1. Het procesverloop
1.1. Mr. G.J.R. van der Kolk heeft op 24 april 2009 (namens [Y.] een verzoekschrift tot tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregeling ingediend.
1.2. Op 23 juni 2009 zijn stukken binnengekomen van mr. E.R. Jonker, advocaat van de schuldenaar.
1.3. Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 29 juni 2009. Op deze zitting zijn verschenen:
- mr. G.J.R. van der Kolk, namens [Y.], verder te noemen [Y.];
- mr. R.E.P. de Koning, waarnemend curator in het faillissement van [X] en schuldeiser in deze schuldsaneringsregeling;
- schuldenaar, vergezeld van zijn raadsman mr. E.R. Jonker;
- mr. M. Menzing, bewindvoerder in deze schuldsaneringsregeling.
1.4. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1. Mr. van der Kolk heeft als grond voor zijn verzoek onder meer aangevoerd dat er sprake is van kwade trouw bij de schuldenaar. De schuldenaar heeft volgens mr. van der Kolk zijn voorheen medevennoot bij [X] en de curator in het faillissement hiervan, misleid. Hierdoor is volgens van der Kolk sprake van het niet nakomen van de informatieplicht (art 350 lid 3 sub c Fw) en benadeling van de schuldeisers (art 350 lid 3 sub e Fw). Tot slot is volgens mr. van der Kolk sprake van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen (art 350 lid 3 sub f Fw). De schuldenaar had daarom, aldus mr. van der Kolk, nooit tot de schuldsaneringsregeling toegelaten behoren te worden. Deze stelling evenals de overige stellingen van mr. van der Kolk komen hierna, voor zover van belang, aan de orde.
2.2. De advocaat van de schuldenaar, mr. E.R. Jonker, heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer komt hierna, voor zover van belang, aan de orde.
2.3. De bewindvoerder heeft ter terechtzitting aangegeven dat de schuldenaar voldaan heeft aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat [Y.] schuldeiser is in de schuldsanering van de schuldenaar en daarom gerechtigd is om het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling in te dienen.
3.2. Een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen. Indien na toelating tot de schuldsaneringsregeling feiten en omstandigheden blijken op grond waarvan het verzoek afgewezen had moeten worden, dan kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog worden beëindigd, omdat de schuldenaar niet heeft voldaan aan de informatieverplichting die op hem rustte ten tijde van de toelating. Daarnaast kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden beëindigd, indien de schuldenaar een van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (waaronder de informatieplicht) niet naar behoren nakomt.
3.3. Ten aanzien van het beëindigen van een schuldsaneringsregeling op basis van feiten en omstandigheden op grond waarvan het verzoek afgewezen had moeten worden (art 350 lid 3 sub f Fw), heeft mr. Jonker aangevoerd dat deze bepaling in dit geval gezien wat bepaald is in het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009 , buiten toepassing dient te blijven. De rechtbank zal artikel 350 lid 3 sub f Fw in dit geval buiten toepassing laten.
3.4. Mr. van der Kolk heeft aangevoerd dat de schuldenaar zijn schuldeisers heeft benadeeld. Het gaat hier ten eerste om het in november 2005 ten onrechte beëindigen van activiteiten van [X] voor [Z]. De schuldenaar heeft aangegeven dat deze activiteiten niet meer rendabel waren, maar dat is volgens
mr. van der Kolk niet juist.
Ten tweede heeft mr. van der Kolk aangegeven dat de schuldenaar niet aan [Z] heeft laten weten dat [X] alsnog beschikbaar was voor deze activiteiten, op het moment dat zij hier in december 2005 naar vroegen. Hierdoor is volgens
mr. van der Kolk [X] benadeeld. De activiteiten zijn opgepakt door [B.] en [C.], een eenmanszaak van de partner van de schuldenaar (mevrouw [A]), zodat de schuldenaar de vruchten hiervan geniet.
Tot slot heeft mr. van der Kolk in dit kader aangegeven dat de schuldenaar heeft toegelaten dat medewerkers van [X] activiteiten voor [B.] en [C.] verrichtten zonder vergoeding.
De schuldenaar heeft volgens mr. van de Kolk te kwader trouw gehandeld, aangezien hij wist dat de winst uit de werkzaamheden voor [Z] [X] over een moeilijke periode kon tillen. Het faillissement van [X] had hiermee voorkomen kunnen worden.
3.5. Mr. van der Kolk heeft tevens aangevoerd dat de schuldenaar door het niet melden van het bovenstaande aan de rechtbank en de bewindvoerder, zijn informatieplicht onvoldoende is nagekomen.
3.6. De schuldenaar heeft ter terechtzitting verklaard dat [Z] zelf zijn activiteiten heeft weggehaald bij [X] per november 2005. [X] heeft ook aan [Z] aangegeven deze activiteiten niet meer te kunnen uitvoeren omdat voor data entry werkzaamheden voor een andere opdrachtgever gold dat pas een lange periode na het uitvoeren van de werkzaamheden de vergoeding werd ontvangen met de daaraan verbonden liquiditeitsproblematiek. Eind november 2005 heeft [Z] uit zichzelf [B.] en [C.] benaderd, een eenmanszaak van mevrouw [D], die ze kenden via [X]. Deze eenmanszaak is ingeschreven in het handelsregister per 1 december 2005. De enige werknemers van [B.] en [C.] zijn de ouders van de schuldenaar.
Het is mogelijk dat in de periode van juni 2007 tot juni 2008 door [B.] aan [Z] een bedrag is gefactureerd van ruim € 116.000,00. De schuldenaar kan dit echter niet bevestigen, omdat hij niet op de hoogte is van de 'ins en outs' van [B.] en [C.].
De schuldenaar handhaaft zijn stellingname dat door [X] geen werkzaamheden zijn uitgevoerd voor het bedrijf van zijn partner. Geconfronteerd met een emailwisseling op 3 februari 2006 op zijn naam ov[E], een werkneemster van [X], voor zijn partner op vrijdagmiddag te verrichten data entry werkzaamheden geeft de schuldenaar aan dat zijn partner op dat moment zijn email adres gebruikte. Dat betekent niet dat hij bij de activiteiten van zijn partner was betrokken. Ook zijn reactie op vrijdagmiddag 3 februari 2006, waarin hij mevrouw [E] bedankt voor het verrichtte werk en de aanlevering daarvan per mail en eindigt dat hij haar maandag weer zal zien, is een reactie namens zijn partner. De schuldenaar heeft geen idee hoe deze werkzaamheden financieel zijn afgewikkeld.
3.7. Mr. Jonker heeft namens de schuldenaar aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen het stoppen van de activiteiten voor [Z] en het faillissement van [X]. Volgens mr. Jonker ging het vanaf 2005 al slecht met het bedrijf, en waren de winstmarges soms negatief.
Met betrekking tot de informatieplicht, heeft mr. Jonker aangegeven dat hieraan door de schuldenaar voldaan is, aangezien de bewindvoerder inzage heeft gekregen. Daarnaast was er voor de schuldenaar geen aanleiding om de bewindvoerder eerder te berichten. Ook heeft mr. Jonker aangegeven dat hier geen sprake is van ernstig verwijt, en dat een ernstig verwijt wel nodig is om tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling over te gaan.
3.8. Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat de schuldenaar niet voldoet aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht.
De schuldenaar biedt onvoldoende duidelijkheid over de wijze waarop de uitvoering van de – kennelijk rendabele – activiteiten van [X] voor [Z] terecht is gekomen bij de eenmanszaak van zijn partner. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat [Z] de werkzaamheden per november 2005 heeft weggehaald bij [X] en deze vervolgens – zonder dat de schuldenaar daarbij op enigerlei wijze is betrokken – heeft uitbesteed aan de partner van de schuldenaar. De partner van de schuldenaar heeft in verband met die werkzaamheden voor [Z] een eenmanszaak opgericht, voor die tijd had zij kennelijk geen bedrijf. Vervolgens worden de werkzaamheden – volgens de verklaring van de schuldenaar – uitgevoerd door zijn partner en de ouders van de schuldenaar.
De schuldenaar heeft ook geen goede verklaring voor het feit dat hij – als de rechtbank er vanuit gaat dat [Z] geheel uit eigen beweging het uitbesteden van werkzaamheden aan [X] heeft gestaakt – er niet voor heeft gezorgd dat [X] de werkzaamheden weer kon hervatten toen [Z] kennelijk al na een paar weken heeft besloten de werkzaamheden toch weer uit te besteden. Dat data entry werkzaamheden van [X] voor een andere opdrachtgever een liquiditeitsprobleem met zich brachten, is hiervoor geen afdoende verklaring, evenmin als de stelling van de schuldenaar dat hij zich moest concentreren op andere activiteiten van [X]. Daarbij is ook relevant dat hij de door hem gemaakte keuze kennelijk niet heeft gecommuniceerd met zijn mede vennoot in [X].
Ten slotte heeft de schuldenaar geen goede verklaring voor het feit dat met gebruikmaking van zijn emailadres door zijn partner opdracht wordt gegeven aan [E], een werkneemster van [X] om – wat door de schuldenaar verder niet is betwist – data entry werkzaamheden voor [Z] te verrichten. Dat zijn eigen reactie in de emailwisseling met [E] door hem is gestuurd namens zijn partner, blijkt niet uit de email en dat ligt ook overigens niet voor de hand. Hieruit volgt dat de schuldenaar wel was betrokken bij het bedrijf van zijn partner.
Gezien deze email en de door [Y.] overgelegde verklaringen van ex-werknemers van [X] dat zij ook na 1 december 2005 nog data entry werkzaamheden voor [Z] hebben verricht, is het feit dat de schuldenaar aangeeft niet te weten hoe deze werkzaamheden van [E] zijn betaald een inbreuk op zijn informatieplicht.
Immers de crediteuren van [X], tevens crediteuren van de schuldenaar, zijn benadeeld indien een kennelijk rendabele activiteit is onttrokken aan [X], zonder dat daarvoor enige vergoeding is betaald. Vervolgens hebben werknemers van [X] kennelijk ook nog werkzaamheden verricht voor [Z] die klaarblijkelijk zijn gefactureerd door de partner van de schuldenaar, terwijl [X] daarvoor geen vergoeding heeft gekregen, mede gezien de door de schuldenaar in het geding gebrachte verklaringen van werknemers van [X] die erop neerkomen dat er door (werknemers van) [X] na 1 december 2005 geen werkzaamheden voor [Z] zijn verricht. De schuldenaar dient hierover afdoende informatie te verschaffen.
Hij had dat overigens ook al dienen te melden in het kader van zijn verzoek om toelating tot de schuldsanering en direct na de toepassing van de schuldsaneringsregeling aan de bewindvoerder moeten aangeven.
3.9. Gezien het voorgaande is voorts sprake van benadeling van de schuldeisers, in ieder geval de schuldeisers die een vordering hebben op [X] en dus ook op de schuldenaar.
3.10. Daarom is er aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c en e van de Faillissementswet.
3.11. Aangezien er voldoende baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeren, zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3.12. De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
Beslissing
De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- verstaat dat schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement zal verkeren zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
- benoemt in het faillissement van schuldenaar
tot rechter-commissaris: mr. D.J. van Maanen
en tot curator: mr. R.H. Smink
Postbus 350
3800 AJ Amersfoort
- stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op € 911,- exclusief btw en de reiskosten op € 19,44, waarin begrepen hetgeen reeds bij voorschot is toegekend;
- geeft met ingang van de dag dat dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan last aan de curator tot het openen van aan schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op
6 juli 2009.