Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2114

Datum uitspraak2009-06-18
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09 / 2654 & 09 / 2077
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verweerder heeft in redelijkheid vrijstelling kunnen verlenen ten behoeve van de bouw van 13 appartementen. Bouwvergunning terecht verleend.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 09/2654 en 09/2077 uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2009 in de zaak van: [namen verzoekers]., wonende te [woonplaats], verzoekers, gemachtigde: mr. K. van Driel, juridisch adviseur te Heemskerk, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk, verweerder, Bouwbedrijf Neuteboom B.V. , gevestigd te Heemskerk, derde partij. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 juni 2008, verzonden op 10 juni 2008, heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 13 woningen op de kavels Botter acker 504-507 te Heemskerk. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 20 juli 2008, aangevuld bij brief van 14 augustus 2008, bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de adviezen van de commissie bezwaarschriften (verder: de bezwaarcommissie) van september 2008 en januari 2009. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 8 april 2009 beroep ingesteld. Bij brief van 26 mei 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De zaak is behandeld ter zitting van 16 juni 2009. Namens eisers zijn verschenen A.S.W.V. de Jonge en de gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.S. Leiss en G. Lukken, beiden werkzaam bij de gemeente Heemskerk. Namens de derde partij zijn verschenen [naam] en [naam], beiden werkzaam bij Bouwbedrijf Neuteboom B.V. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de voorzieningenrechter is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen. 2.2 De grond waarop het bouwplan betrekking heeft, is gelegen in het bestemmingsplan “Waterakkers-Lunetten” en heeft daarin de nader uit te werken bestemming “Woondoeleinden (UW)”. Voorts is het bouwplan voor een klein deel geprojecteerd op een stuk grond met de bestemmingen “Vrijstaande woning (W(v))”, “erf bebouwd” en “tuin onbebouwd” . 2.3 In artikel 5, onder B, van de planvoorschriften is bepaald dat de bestemming “Woondoeleinden (UW)” zal worden gerealiseerd door toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Als uitgangspunt voor de uit te werken bestemming geldt dat gestreefd wordt naar gedifferentieerde bebouwing, waarbij ruimte zal zijn voor vrijstaande, aaneengebouwde woningen, gestapelde woningen in verschillende dichtheden per hectare, zoals op de plankaart staat aangegeven. Hierbij zullen drie categorieën te onderscheiden zijn. Het onderhavige bouwproject valt onder categorie 1: Woningen in niet-gestapelde vorm; maximaal 3 bouwlagen met de daarbij behorende gebouwde voorzieningen, zoals een garage, een berging, aanbouw. Er mogen tussen de 20 en 30 woningen per hectare worden gebouwd met een maximale goot-/boeideelhoogte van 5,70 m. De nokhoogte bedraagt maximaal 9,30 m, tenzij op de plankaart anders is aangegeven. 2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op de gezamenlijke oppervlakte van de kavels en het maximum van 30 woningen per hectare, ter plaatse 10,6 woningen zijn toegestaan. Daar mag volgens verweerder één woning bij opgeteld worden, omdat het bouwplan eveneens wordt gerealiseerd op het stuk grond met de bestemmingen “Vrijstaande woning (W(v))”, “erf bebouwd” en “tuin onbebouwd” - het zogenoemde “hoekje” - waarop één woning mag worden gebouwd. Aldus zijn volgens verweerder 11,6 woningen toegestaan, afgerond twaalf. Omdat het bouwplan voorziet in de bouw van dertien woningen, waarvan twee met een goothoogte van 5,96 meter, wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van de uitwerkingsbevoegdheid. Voorts is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan, omdat er een erfafscheiding zal worden geplaatst op de grond met de bestemming “tuin onbebouwd”. Teneinde het bouwplan te kunnen realiseren, heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en tevens een bouwvergunning afgegeven. 2.5 Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Omdat vergunninghouder voornemens is te starten met de bouwwerkzaamheden hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak. 2.6 Een project waarvoor vrijstelling wordt verleend ingevolge artikel 19, tweede lid, WRO, dient te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De beroepsgronden van eisers betreffen onder meer deze onderbouwing. Zij stellen dat verweerder bij de berekening van het aantal toegestane woningen van een onjuiste oppervlakte is uitgegaan. Volgens eisers bedraagt de oppervlakte van het bouwplan 3412 m² en betekent dat, uitgaande van een maximum van 30 woningen per hectare, ter plaatse tien woningen mogen worden gebouwd. De overschrijding ziet derhalve niet op één woning, maar op drie woningen. Voorts menen eisers dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het “hoekje” in de berekening mag worden betrokken. De eerder op het stuk grond gebouwde woning is weliswaar gesloopt, maar op grond van het bestemmingsplan kan ter plaatse een nieuwe woning worden gebouwd aangezien de bouwmogelijkheid niet is komen te vervallen. Nu de vrijstelling aldus een veel groter aantal woningen betreft, kan de motivering in ruimtelijke onderbouwing, waarom aan een overschrijding van één woning wordt meegewerkt, de beslissing niet dragen. 2.7 De voorzieningenrechter overweegt dat bij het berekenen van het aantal toegestane woningen, de norm uit het bestemmingsplan dat tussen de 20 en 30 woningen per hectare zijn toegestaan alleen van toepassing is op de grond met de bestemming “Woondoeleinden (UW)”. De oppervlakte van het “hoekje” kan, nu deze grond een andere bestemming heeft, niet voor de berekening worden meegenomen en dient dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. In de tweede aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing is verweerder aldus op goede gronden tot een oppervlakte van 3540 m² gekomen, waarop, uitgaande van 30 woningen per hectare, 10,6 woningen mogen worden gebouwd. De voorzieningenrechter ziet - anders dan eisers - geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder met het programma AutoCad verrichte landmetingen. Dat deze metingen niet stroken met de werkelijkheid, acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. 2.8 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat bij het berekende aantal woningen een woning opgeteld mag worden, nu het bouwplan ook op het “hoekje” zal worden gerealiseerd en aldaar een woning mag worden gebouwd ingevolge het thans nog geldende bestemmingsplan. Het standpunt van eisers dat na voltooiing van het onderhavige bouwplan op die plek alsnog een vrijstaande woning kan worden gerealiseerd, omdat de in het bestemmingsplan gegeven bouwmogelijkheid niet is komen te vervallen, deelt de voorzieningenrechter niet. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de grond in eigendom is van de gemeente en dat niet zal worden meegewerkt aan een dergelijk bouwplan. Voorts heeft gemachtigde uiteengezet dat het bouwen van een woning op die plek, gelet op de aanwezige rotonde en de nog te plaatsen berging, geluidswal en groenvoorziening, feitelijk niet mogelijk is en dat het bestemmingsplan op dit punt zal worden aangepast. 2.9 Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ter plaatse 11,6 woningen mogen worden gebouwd en dat daarmee sprake is van een overschrijding met 1,4 woning. Het betoog van eisers, dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd, kan derhalve niet slagen. 2.10 Eisers hebben voorts gesteld dat van een grote behoefte aan (starters)woningen vooralsnog niet is gebleken. Zij kunnen zich dan ook niet vinden in de conclusie van de bezwaarcommissie dat het algemeen belang bij de bouw van starterswoningen zwaarder dient te wegen dan hun belang, te meer omdat eisers in de Botter acker zijn gaan wonen vanwege de beloofde groene omgeving. Op het thans voor 13 woningen bestemde terrein zouden, volgens eisers, ten tijde van de bouw van hun woningen, vier vrijstaande droomwoningen worden gerealiseerd. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de provincie aan de regio IJmond heeft opgedragen om tot 2010 vijfduizend woningen te bouwen middels het concept van intensiveren, combineren en transformeren. Ook in de ruimtelijke onderbouwing is te lezen dat de provincie in het streekplan Noord-Holland Zuid maximaal heeft ingezet op het bouwen voor wonen, werken en voorzieningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan past binnen deze doelstelling. Dat hierin niet specifiek wordt gesproken over starterswoningen doet daar niet aan af. De voorzieningenrechter kan zich vinden in de belangenafweging van verweerder en neemt daarbij in aanmerking dat het op grond van het bestemmingsplan, waarin wordt uitgegaan van 20 tot 30 woningen per hectare, nimmer in de lijn der verwachtingenheeft gelegen dat ter plaatse slechts vier vrijstaande woningen zouden worden gerealiseerd. 2.11 Verder stellen eisers dat het bouwplan met betrekking tot de woning op het perceel Botter acker 8 een dusdanig groot verlies aan uitzicht, privacy en zon- en daglichttoetreding tot gevolg heeft, dat verweerder bij een juiste belangenafweging geen vrijstelling zou hebben verleend. Dit betoog kan niet slagen. Verweerder heeft terecht gesteld dat de aan de Botter acker 8 grenzende woningen qua goot- en nokhoogte in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, zodat verweerder in de bezwaren die zien op privacy, uitzicht en zonlicht in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien de vrijstelling te weigeren. 2.12 Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de het bouwplan een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, noch dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van het bestemmingsplan. 2.13 Eisers hebben tenslotte aangevoerd niet in te zien waarom verweerder het negatieve advies van de welstandscommissie heeft gepasseerd. De motivering van verweerder op dit punt hinkt volgens eisers op twee gedachten. Enerzijds stelt verweerder dat het bouwplan wel voldoet aan de redelijke eisen van welstand, anderzijds erkent verweerder dat het bouwplan hieraan niet voldoet, maar is hij van mening dat in afwijking van het welstandsadvies toch een bouwvergunning moet worden verleend. 2.14 Ingevolge art. 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in art. 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend. De welstandscommissie heeft een negatief advies uitgebracht, omdat het bouwplan voor wat betreft de aansluiting op de Rijksstraatweg – dat een bijzonder welstandsregime kent – niet voldoet aan de eis dat qua ligging in de omgeving gestreefd moet worden naar aansluiting op het ritme, de oriëntatie en de ontsluiting op de bestaande bebouwing in de omgeving. 2.15 In het ambtelijke advies van 11 november 2008 wordt een motivering gegeven, waarom ondanks het negatieve welstandsadvies niettemin een bouwvergunning moet worden verleend. Enerzijds berust deze motivering op welstandelijke gronden. In dit verband wordt onder meer gesteld dat het bouwplan de goedkeuring draagt van Architectenbureau Alberst & Van Huut, die verantwoordelijk is voor het ontwerp van het totale plangebied Waterakkers-Lunetten. Verder wordt van belang geacht dat de Rijksstraatweg na aanleg van de westelijke randweg niet langer zal worden gekenschetst als bijzonder welstandsgebied, zodat de hogere eisen, gesteld in de Welstandsnota, niet langer van toepassing zijn. Anderzijds wordt van het welstandsadvies afgeweken op gronden van economisch en maatschappelijk belang. In dit kader wordt aangegeven dat wanneer het bouwplan zal moeten worden aangepast om aan de wensen van de welstandscommissie tegemoet te kunnen komen, dit tot gevolg heeft dat het bouwplan duurder wordt en er mogelijk geen starterswoningen meer gerealiseerd kunnen worden. Wat betreft de aansluiting op de Rijksstraatweg wordt aangegeven dat er bewust voor gekozen is de woningen niet te richten tot de Rijksstraatweg, omdat daarmee de geluidshinder zoveel mogelijk wordt beperkt. Aan de Rijksstraatweg-zijde wordt voorts een verhoogde groenstrook als geluidsbuffer aangelegd. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom verweerder niet zowel op welstandelijke als maatschappelijke economische gronden van het advies van de welstandscommissie zou mogen afwijken. Zij is van oordeel dat verweerder in het vorenstaande in redelijkheid aanleiding heeft kunnen zien van het welstandsadvies af te wijken en derhalve terecht bouwvergunning heeft verleend. 2.16 Het beroep is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep ongegrond; 3.2 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 18 juni 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.