Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2037

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.016.464.01 en 200.021.318.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ouderschapsonderzoek in combinatie met alimentatieonderzoek. Benoeming van twee deskundigen: een psycholoog en een advocaat.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 1 juli 2009 Zaaknummer : 200.016.464.01 en 200.021.318.01 Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-9060 en FA RK 03 - 8631 In de zaak met zaaknummer 200.016.464.01: [verzoekster], wonende te [adres], [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. G. Laurman, tegen [verweerder], wonende te [woonplaats], verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. J.P. Vandervoodt. In de zaak met zaaknummer 200.021.318.01: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, advocaat mr. J.P. Vandervoodt, tegen [verweerster], wonende te [adres], [woonplaats], verweerster in hoger beroep hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. G. Laurman. Bij brieven van 4 mei 2009 zijn de Raad voor de Kinderbescherming in zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) alsmede de Stichting Bureau Jeugdzorg te [woonplaats] in de procedure gehoord. Beide instellingen hebben schriftelijk te kenenn gegeven geen bemoeienis met de zaak te hebben. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is in de zaak met zaaknummer 200.016.464.01 op 1 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Dordrecht van 2 juli 2008. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 7 november 2008, 12 februari 2009, 3 april 2009 en 4 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen. De vader is in de zaak met zaaknummer 200.021.318.01 op 18 november 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Dordrecht van 20 augustus 2008. De moeder heeft op 15 juni 2009 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen. Op 17 april 2009 zijn beide zaken gezamenlijk mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg in de zaak met zaaknummer 200.016.464.01 verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 2 juli 2008. Bij die beschikking is – met wijziging van de tussen partijen gegeven beschikking van 19 januari 2005 van de rechtbank Dordrecht en uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum van 2 juli 2008 bepaald op nihil. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg in de zaak met zaaknummer 200.021.318 verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 20 augustus 2008. Bij die beschikking heeft de rechtbank de vader het recht op omgang met de hierna te noemen minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ontzegd, gedurende een periode van twee jaar na 20 augustus 2008. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk dient te informeren met betrekking tot de gezondheid en de persoonlijke ontwikkeling van de minderjarigen. Het hof gaat in beide zaken uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In de zaak met zaaknummer 200.016.464.01 is in geschil de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarigen: [minderjarige 1], geboren op [2000] te [geboorteplaats], verder: [voornaam minderjarige 1], en [minderjarige 2] geboren op [2002] te [geboorteplaats], verder: [voornaam minderjarige 2], ook gezamenlijk verder: de kinderen, die bij de moeder verblijven. De moeder verzoekt, voorzover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende: primair: de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, althans dat verzoek af te wijzen; subsidiair: de beschikking van 19 januari 2005 te wijzigen, in die zin dat bepaald wordt dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder moet voldoen van € 250,- per maand per kind, althans een hoger bedrag dan € 78,83 per maand per kind, en dat die bijdrage vermeerderd moet worden met de jaarlijkse indexering; meer subsidiair: per kind moet voldoen een door het hof in goede justitie vast te stellen bijdrage voor wat betreft de nog te verschijnen termijnen, telkens bij vooruitbetaling en dat dit bedrag vermeerderd moet worden met elke wettelijke verhoging, daaronder begrepen de jaarlijkse indexering. 2. In de zaak met zaaknummer 200.021.318 is in geschil de omgang tussen de vader en de hiervoor genoemde minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat een omgangsregeling wordt bepaald van één dag in de veertien dagen, eventueel later uit te breiden indien wenselijk dan wel mogelijk, dan wel een omgangsregeling als door het hof passend wordt geacht, kosten rechtens. De moeder bestrijdt zijn beroep. 3. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte het recht op omgang met zijn minderjarige kinderen voor een periode van twee jaar heeft ontzegd op de grond dat een omgangsregeling niet langer in het belang van minderjarigen is. De vader voert aan dat het recht op omgang tussen de niet verzorgende ouder en de kinderen slechts kan worden ontzegd op grond van zwaarwegende belangen. De vader betoogt dat hij ten onrechte beschuldigd is van incestueuze handelingen met zijn dochter [voornaam minderjarige 1] en dat deze beschuldiging hem heeft benadeeld. 4. Voorts voert de vader aan dat de rechtbank de door de vader erkende misdraging tijdens de mondelinge handeling ten onrechte heeft meegewogen in haar beslissing om de vader het recht op omgang te ontzeggen. De rechtbank had ervoor kunnen kiezen om de zitting te schorsen. In redelijkheid kan het gedrag van de vader ter zitting geen mededragende oorzaak zijn voor een ontzegging van het omgangsrecht, zo stelt de vader. Ten slotte betoogt de vader nog dat de rechtbank, in strijd met het wettelijke uitgangspunt inzake het recht op omgang, heeft overwogen dat er reeds sprake diende te zijn van een zekere communicatie met de moeder. Door deze voorwaarde op voorhand te verbinden aan de omgangsregeling heeft de rechtbank volgens de vader die beoordeling ten onrechte van de medewerking van de moeder afhankelijk gemaakt. 5. Het hof overweegt als volgt. 6. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, gaat het hof uit van de onmiddellijke werking van de wet. Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van “omgang”, in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, benoemt de wet in artikel 1: 253a BW dit nu als: toedeling van de zorg – en opvoedingstaken, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag (hierna: toedeling van de zorg – en opvoedingstaken). Waar in deze zaak nog gesproken wordt over “omgang”, zal het hof dit verstaan als “toedeling van de zorg – en opvoedingstaken”. 7. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen niet goed op elkaar afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. Het hof is van oordeel dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] er het meest bij gebaat zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap en acht aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten. 8. Het hof zal als deskundigen benoemen: mevrouw drs. C.M.A.A. Potters, Verlengde Slotlaan 10, 3707 CG Zeist, telefoon: 030 – 2539261 en 06 – 11308420, en de heer mr. A.A. van der Meulen, Beks & Beks Advocaten, Postbus 2583 1200 CJ Hilversum, telefoon: 035 – 6219941. Het onderzoek zal door beide deskundigen worden uitgevoerd, waarbij het accent zal komen te liggen bij mevrouw drs. C.M.M.A. Potters inzake het omgangsgeschil en bij de heer mr. A.A. van der Meulen voor wat betreft het geschil inzake de kinderalimentatie. 9. Partijen dienen de deskundigen binnen veertien dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken. Daarbij dient moeder zorg te dragen voor de processtukken in de zaak met nummer 200.016.464.01 en de vader voor de processtukken in de zaak met nummer 200.021.318.01. 10. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 30 januari 2009 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundigen te laten plaatsvinden. De deskundigen krijgen de opdracht onderzoek te verrichten en gelet op hun eigen specifieke expertise, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na de scheiding zodanig vorm te geven dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] - gegeven de omstandigheden – zo goed als mogelijk zullen kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat zij zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat in het geschil inzake de omgang [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] betrokken worden. Het hof vindt het goed dat mevrouw drs. C.M.M.A. Potters [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] apart hoort dan wel tezamen met eén of beide ouders. De deskundigen hebben zich bereid verklaard dit onderzoek gezamenlijk op zich te nemen. 11. Het hof wenst dat de deskundigen bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekken en hun onderscheidenlijke expertise daarvoor aanwenden: a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar? b. Hoe is de relatie van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)? c. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige ? d. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarige ? e. Wat betekent dit voor de omgang van de minderjarige met de ouder die de kinderen niet dagelijks verzorgt ? f. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige ? g. Hoe verhouden de actuele draagkracht en de behoefte van respectievelijk de vader en de moeder zich tot elkaar in het geschil inzake de kinderalimentatie? 12. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv. van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500, - inclusief voorschotten en de BTW, ten laste van het Rijk zullen komen. De deskundige dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 105, 50 per uur exclusief BTW. Het hof zal ten aanzien van de tijd die de deskundigen aan de alimentatiekwestie besteden een voorbehoud maken: indien de uit het onderzoek ten aanzien van de draagkracht van partijen voortvloeiende gegevens daartoe aanleiding geven zal het hof ter zake het alimentatieonderzoek een kostenveroordeling uitspreken. 13. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hof de beslissingen inzake de omgang en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal aanhouden. 14. Het hof stelt vast dat te zijner tijd, wanneer beslissingen omtrent het vorenstaande worden genomen, een geactualiseerd inzicht in de financiële omstandigheden van zowel de vader als de moeder noodzakelijk is om de hoogte van de kinderalimentatie te kunnen vaststellen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat partijen de laatste noodzakelijke bescheiden zonder verdere uitnodiging in het geding zullen brengen. 15. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: alvorens te beslissen: houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 18 januari 2010 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverwegingen 10 en 11; gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 7 tot en met 12; benoemt tot deskundigen mevrouw drs. C.M.M.A. Potters en de heer mr. A.A. van der Meulen, voornoemd; verzoekt de deskundigen zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen; bepaalt dat de kosten van de deskundige voorlopig door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 12 bepaalde; benoemt tot raadsheer – commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. Van Leuven en bij diens ontstentenis mr. R. M. Bouritius; bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundigen zal zenden; bepaalt dat de vader en/of de moeder binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundigen zal stellen en dat de ouders alle door hen gewenste inlichtingen zullen verstrekken; bepaalt dat de deskundigen tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek; bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken; houdt iedere verdere beslissing aan. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Bouritius en Fockema Andreae – Hartsuiker, bijgestaan door mr. Blauwhoff als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2009.