Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2014

Datum uitspraak2009-06-25
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1520 MAW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om herziening. Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.


Uitspraak

08/1520 MAW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker), om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 1989, nr.1988/65, in het geding tussen: verzoeker en de minister van Defensie (hierna: minister) Datum uitspraak: 25 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 13 juni 1989, nr 1988/65. De minister heeft een reactie ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009, waar verzoeker is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Rentema-Westerhof, werkzaam bij het ministerie van Defensie. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2. Bij de uitspraak van 13 juni 1989 heeft de Raad geoordeeld dat de minister ten aanzien van verzoeker op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan het Voorschrift bevordering schepelingen en dat de minister terecht heeft vastgesteld dat verzoekers gemiddelde te ver beneden het algemeen gemiddelde lag om per 1 januari 1987 voor bevordering in aanmerking te komen. 3. Verzoeker vraagt zich af of de Raad wellicht tot een andere uitspraak was gekomen indien hij bekend was geweest met het door verzoeker thans overgelegde getuigschrift van 25 januari 1991. In dat getuigschrift, afgegeven ter gelegenheid van verzoekers uitdiensttreding per 1 december 1990, is verklaard dat verzoekers functioneren gedurende de laatste vijf jaren over het algemeen kan worden gekwalificeerd als goed tot zeer goed. 4.1. De Raad overweegt dat hetgeen door verzoeker is aangevoerd niet kan leiden tot inwilliging van zijn verzoek, omdat niet is voldaan aan de in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb neergelegde vereisten. Niet alleen moet worden vastgesteld dat het getuigschrift dateert van na de uitspraak waarvan verzoeker herziening vraagt, ook volgt uit de inhoud van het getuigschrift dat het daarin gegeven oordeel over verzoekers functioneren geen betrekking heeft op de periode van 3 april 1980 tot 13 december 1985 waarop die uitspraak ziet. Om die reden had het getuigschrift nimmer tot een andere uitspraak kunnen leiden. 4.2. De Raad wijst er verder nog op dat volgens zijn vaste rechtspraak het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. 5. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen. 6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2009. (get.) K. Zeilemaker. (get.) K. Moaddine. HD