Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ2005

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers200.021.922/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontheffing van het ouderlijk gezag. Belang minderjarige dient uitdrukkelijk te worden meegewogen. Dit is van zwaardere betekenis dan het belang van de moeder.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 1 juli 2009 Zaaknummer : 200.021.922/01 Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-2219 De raad voor de kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek, gevestigd te Amsterdam, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de raad, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. C.R.D. Kommer, te ‘s-Gravenhage. Als belanghebbende zijn aangemerkt: 1. Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, kantoorhoudende te Diemen, hierna te noemen: Jeugdzorg, 2. de heer [X] en mevrouw [Y], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de pleegouders. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De raad is op 19 december 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 september 2008 van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De moeder heeft op 8 mei 2009 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de pleegouders zijn bij het hof op 19 mei 2009 stukken ingekomen. Op 20 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de pleegouders, namens de raad: mevrouw Poldervaart en namens Jeugdzorg: mevrouw de Groot. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad de moeder te ontheffen van het gezag van na te noemen minderjarige afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de ontheffing van de moeder uit het gezag over de minderjarige [Z] (hierna: de minderjarige), geboren [in 2001] te [woonplaats]. 2. De raad verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het ouderlijk gezag over de minderjarige en Jeugdzorg te benoemen tot voogd over de minderjarige. 3. De raad klaagt in de eerste en tweede grief dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek strekkende tot ontheffing van de moeder uit het gezag over de minderjarige heeft afgewezen. De raad stelt zich op het standpunt dat de rechtbank artikel 1:268, tweede lid, aanhef en sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te beperkt heeft geïnterpreteerd en toegepast door slechts te kijken naar de inhoud die de moeder geeft en kan geven aan haar rol als verzorgende ouder in het algemeen. Volgens de raad kan de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen ook blijken uit de specifieke omstandigheden van het kind, waarvan in onderhavige zaak sprake is. De minderjarige is een kwetsbare jongen die extra behoefte heeft aan veiligheid, stabiliteit en continuïteit. Voorts stelt de raad dat de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op het belang van de minderjarige, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. De raad betoogt dat het in het belang is van de minderjarige om zich volledig en harmonieus in het gezin van de pleegouders te ontwikkelen en acht het niet in het belang van de minderjarige dat de moeder aan hem blijft trekken. Het is volgens de raad in het belang van de minderjarige dat er duidelijkheid komt omtrent de duurzaamheid van de plaatsing bij de pleegouders, met name gelet op de beschadiging die de minderjarige heeft opgelopen in zijn eerste levensjaren. De raad concludeert dat gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, die nu al ruim zeven jaar duren, onvoldoende zijn om de dreiging waarvoor deze maatregelen destijds zijn toegepast af te wenden. Zolang de moeder zich verzet tegen de uithuisplaatsing zal er voor de minderjarige nooit duidelijkheid zijn en daarmee geen stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie komen, hetgeen door een ontheffing wel het geval zal zijn, aldus de raad. 4. De moeder bestrijdt het beroep van de raad, alsmede het door deze gestelde, en verzoekt het hof het door de raad ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 5. Het hof overweegt als volgt. 6. Ingevolge artikel 1:268, eerste lid, BW kan ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid, aanhef en sub a, voor zover thans van belang, leidt deze regel uitzondering indien na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel – door ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. 7. De minderjarige verblijft vanaf zeer jeugdige leeftijd in het pleeggezin. Hij is vrijwel direct na zijn geboorte uit huis geplaatst, omdat hij ernstig in zijn geestelijke en lichamelijke belangen werd bedreigd. De minderjarige groeit in het gezin van de pleegouders voorspoedig op, wordt goed verzorgd en is zeer gehecht aan de pleegouders. De minderjarige heeft de kritieke fase van het hechtingsproces afgerond, maar zijn emotionele ontwikkeling loopt gevaar te worden verstoord indien hij van zijn moeder geen toestemming krijgt om bij te pleegouders te blijven wonen. Ofschoon de moeder voor de rechtbank aannemelijk heeft gemaakt dat zij door grote inzet een aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt en er in is geslaagd haar leven weer op de rails te krijgen, hetgeen erin heeft geresulteerd dat zij naast [Z] haar kinderen [kind 1 en 2] sinds januari 2007 en [kind 3] sinds 12 april 2008 weer thuis heeft, brengt zulks, anders dan de moeder betoogt niet mee dat daarmede de grond vervalt voor de vrees dat door haar ongeschiktheid of onmacht om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen de uithuisplaatsing onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het is in het belang van de minderjarige dat hij zich in het gezin waarin hij opgroeit volledig en harmonieus kan ontwikkelen. Om hieraan te voldoen dient er duidelijkheid omtrent het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van de minderjarige te bestaan. 8. In een geval als het onderhavige blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Gebleken is dat de jaarlijkse verlengingen van de huidige maatregelen voor alle partijen spanningen meebrengen die hun weerslag hebben op de stabiliteit in de situatie van de minderjarige. Door de houding van de moeder, die zich tegen de uithuisplaatsing van de minderjarige verzet, ontstaat onrust en onduidelijkheid bij de minderjarige en bij het pleeggezin. Desgevraagd ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij zich zal blijven verzetten tegen verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Gelet daarop is de moeder kennelijk niet in staat bij te dragen aan een onverstoord verloop van de emotionele ontwikkeling van de minderjarige. Deze houding van de moeder maakt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging wegens welke de minderjarige onder toezicht staat af te wenden. 9. In de gegeven omstandigheden dient aan de belangen van de minderjarige bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder op hereniging met de minderjarige. Ontheffing is in het belang van de minderjarige, omdat ontheffing de minderjarige rust geeft en duidelijkheid over zijn toekomstbeeld. Dit zal zijn ontwikkeling en hechting in het pleeggezin ten goede komen en daarmee zijn gevoel van basisveiligheid. 10. Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarige aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek zal worden toegewezen. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende: ontheft de moeder van het ouderlijk gezag over [Z], geboren [in 2001] te [woonplaats]; benoemt Jeugdzorg tot voogd over [Z]; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Nievelt en Bouritius, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2009.