Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1984

Datum uitspraak2009-06-30
Datum gepubliceerd2009-07-09
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6293 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Maatregel. Korting op bijstandsuitkering, omdat door toedoen van appellant het traject Schiewerk voortijdig is beëindigd, en appellant aldus niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De toegepaste verlaging van 75% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden in verband met de gezinsomstandigheden is in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden.


Uitspraak

07/6293 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 oktober 2007, 06/5075 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: College) Datum uitspraak: 30 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Strak. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. van Gent, werkzaam bij de gemeente Schiedam. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant ontvangt sinds eind 1999 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). 1.2. In januari 2006 is appellant gestart met een werkassessment bij Schiewerk. Op 16 juni 2006 heeft BGS Arbeidsintegratie (hierna: BGS) een trajectplan voor appellant opgesteld. Bij de situatieschets is onder meer vermeld: “Hoewel hij volledig arbeidsgeschikt is, is bij momenteel niet langer dan vijf uur per dag in staat te werken. […] Tijdens het werkassessment bij Schiewerk maakt hij een lusteloze indruk.” 1.3. Op 7 juli 2006 heeft de bedrijfsarts van BGS de medische situatie van appellant beoordeeld. De bedrijfsarts heeft geadviseerd dat appellant ondanks zijn klachten per 10 juli 2006 in staat is vijf uur per dag te werken, en met ingang van 17 juli 2006 acht uur per dag. 1.4. In een verslag van 7 juli 2006 van het afdelingshoofd van BGS is beschreven wat volgens hem gebeurde nadat de bedrijfsarts dit advies aan appellant had verteld: “[Appellant] reageert verbaal en non-verbaal agressief richting de [bedrijfsarts] op dit advies. [Appellant] scheldt hierbij de [bedrijfsarts] uit en beledigt hem; neemt hierbij een dreigende lichaamshouding aan: gaat staan, leunt voorover op het bureau; bedreigt de [bedrijfsarts]: ik maak je af e.d. of woorden van gelijke strekking. De [bedrijfsarts] concludeert dat er met betrokkene verder geen gesprek is te voeren, voelt zich door het gedrag van [appellant] bedreigd en verlaat de spreekkamer. [Appellant] volgt vervolgens [de bedrijfsarts] de trap op en verschijnt scheldend in de deuropening van de kantoorafdeling. Ter plaatse wordt door een van de medewerkers, [medewerker 1], geprobeerd [appellant] te kalmeren en van de afdeling te verwijderen, wat niet lukt. [Appellant] reageert fysiek agressief met een slag tegen de deur. Vervolgens probeert [appellant] al schreeuwend en om zich heen slaand de afdeling op te lopen, waar een worsteling met een van onze medewerkers, [medewerker 2], ontstaat waar vervolgens ook afdelingshoofd [...] bij betrokken is. [Appellant] wordt door deze medewerkers op de grond gelegd waarna [appellant] kalmeert. Na een kort gesprek met het afdelingshoofd […], waarin wordt afgesproken dat [appellant] maandag 10 juli om 8.00 uur aanwezig is voor een gesprek, verlaat [appellant] op verzoek het pand.” 1.5. Appellant is op 10 juli 2006 niet verschenen voor het gesprek, maar heeft zich ziekgemeld met dezelfde klachten. Hij heeft gezegd dat hij onder geen enkele voorwaarde de betrokken bedrijfsarts wil zien. Vervolgens heeft BGS het traject van appellant bij Schiewerk beëindigd. 1.6. Op 31 augustus 2006 heeft de bijstandconsulent appellant gehoord op het voornemen om een maatregel op te leggen. In het daarvan opgestelde, en door appellant ondertekende, verslag, is het volgende vermeld: “[Appellant] verklaart dat hij niemand heeft geslagen en niemand met de dood heeft bedreigd. Cliënt geeft aan dat hij over de schreef is gegaan vanwege de uitspraken van de bedrijfsarts, en zich niet voldoende bewust is geweest van de invloed van zijn reactie op anderen. […] Daarnaast verklaart cliënt dat de ene bedrijfsarts hem geschikt heeft geacht voor 4 uur per week arbeid. En dat de bewuste bedrijfsarts […] hem voor 8 uur per dag wilde goedkeuren. Toen hier niet met de bedrijfsarts over te praten viel, is [appellant] buiten zinnen geraakt van woede.” 1.7. Bij besluit van 8 september 2006, gehandhaafd bij besluit van 29 november 2006, heeft het College met ingang van 1 september 2006 de bijstand van appellant over drie maanden verlaagd met 75%. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat door toedoen van appellant het traject Schiewerk voortijdig is beëindigd, en dat appellant aldus niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Het College is daarbij ten gunste van appellant in verband met diens gezinsomstandigheden afgeweken van de in de Maatregelenverordening Nieuwe Waterweg Noord 2004 (hierna: de Maatregelenverordening) voor deze gedraging beschreven maatregel van verlaging van bijstand met 100% over drie maanden. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 november 2006 ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1.1. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. 4.1.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college van burgemeester en wethouders de bijstand overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde verordening - in dit geval: de Maatregelenverordening - indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. 4.1.3. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 4.2. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat het primaire besluit genomen is op 8 augustus 2006, en dat hij niet voorafgaande aan dit besluit is gehoord, overweegt de Raad allereerst als volgt. Vaststaat dat het aan appellant op 12 september 2006 toegezonden besluit gedateerd is 8 augustus 2006, dat aan dit besluit ten grondslag ligt een rapportage van 8 september 2006 en dat dit besluit namens het College is genomen door dezelfde ambtenaar als die deze rapportage heeft opgesteld. De Raad acht voldoende aannemelijk dat, zoals het College gesteld heeft, er sprake is van een kennelijke verschrijving in de datum van het besluit en acht niet ongeloofwaardig, dat een besluit op dezelfde dag 8 september 2006, is genomen als waarop de daaraan ten grondslag liggende rapportage is opgesteld. 4.3. Niet in geschil is dat het traject dat appellant volgde bij BSG een door het College aangeboden voorziening was gericht op arbeidsinschakeling. Naar het oordeel van de Raad heeft BSG dit traject beëindigd naar aanleiding van de gedragingen van appellant op 7 juli 2006 en het niet verschijnen op het gesprek 10 juli 2006. Blijkens het verslag van gehoor van 31 augustus 2006 heeft appellant zijn gedrag op 7 juli 2006 in belangrijke mate erkend, alsmede dat hij daarmee grenzen heeft overschreden van het gedrag dat van hem verwacht mocht worden. Voorts heeft appellant verklaard dat hij feitelijk wel in staat was om te verschijnen op het gesprek op 10 juli 2006. De gestelde beperkte arbeidsgeschiktheid biedt naar het oordeel van de Raad dan ook geen rechtvaardiging voor de gedragingen van appellant. 4.4. Naar het oordeel van de Raad heeft het College terecht geoordeeld dat appellant aldus zijn verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling onvoldoende is nagekomen, zodat het College gehouden was de bijstand te verlagen. 4.5. Bij het onvoldoende gebruikmaken van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt, gelet op artikel 8, bezien in samenhang met artikel 9, aanhef en onder d, van de Maatregelenverordening, een maatregel toegepast van 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden. De toegepaste verlaging van 75% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden in verband met de gezinsomstandigheden van appellant is naar het oordeel van de Raad in overeenstemming met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellant. Voor een verdergaande matiging ziet de Raad geen aanleiding. Evenmin waren er dringende redenen om van de oplegging van de maatregel af te zien. 4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.N.A. Bootsma en O.L.H.W.I. Korte als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2009. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) A. Badermann. NW