Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1976

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.900.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overeengekomen bijdrage in het levensonderhoud met niet-wijzigingsbeding. Wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en wel zo, dat alimentatieplichtige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de overeengekomen alimentatieverplichting kan worden gehouden. Nieuwe beoordeling van de draagracht, met als gevolg wijziging van de alimentatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 1 juli 2009 Zaaknummer : 105.012.900/01 Rekestnummer : 471-M-08 Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-776 [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat mr. M. Krijger, te Middelburg, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. S. Köller, te Middelburg. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De man is op 18 maart 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Middelburg van 19 december 2007. De vrouw heeft op 1 juli 2008 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 23 juni 2008 en op 12 september 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 24 september 2008 was de mondelinge behandeling van de zaak gepland. Deze behandeling heeft geen doorgang gevonden nu partijen hebben aangegeven in onderhandeling te zijn. Overeenkomstig het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven zijn partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld hun standpunten nader toe te lichten. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 20 februari 2009 en 3 april 2009 aanvullende stukken ingekomen; van de zijde van de man op 24 en 27 februari 2009. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de man, strekkende tot wijziging van de in het echtscheidingsconvenant vastgestelde partneralimentatie, afgewezen. Bij beschikking van de rechtbank Middelburg van 20 juli 2005 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 18 augustus 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben een echtscheidingsconvenant opgesteld, welk convenant is ondertekend op 27 juni 2005. In dit convenant zijn partijen, onder meer, overeengekomen dat de man aan de vrouw een bijdrage dient te voldoen in de kosten van haar levensonderhoud van € 1.000,- bruto per maand. Voorts is ten aanzien van deze alimentatie een niet-wijzigingsbeding opgenomen. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om de alimentatie voor de vrouw te verlagen afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw. 2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en uitvoerbaar bij voorraad, de in het echtscheidingsconvenant opgenomen partneralimentatie te wijzigen aldus dat hij aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te betalen van € 304,- per maand, althans een zodanige bijdrage vast te stellen als het hof juist acht, zulks bij wijze van vooruitbetaling en met ingang van 1 juni 2007, althans met ingang van een door het hof vast te stellen datum. 3. In zijn brief van 23 februari 2009 heeft de man gesteld, dat hij zich met het subsidiaire verzoek van de vrouw kan verenigen. Dit verzoek houdt in, dat de door hem aan de vrouw teveel betaalde alimentatie niet door haar hoeft te worden terugbetaald. Het niet-wijzigingsbeding. 4. In artikel 3 van het op 27 juni 2005 getekende convenant zijn partijen overeengekomen dat hetgeen zij ten aanzien van de alimentatie ten behoeve van de vrouw zijn overeengekomen niet kan worden gewijzigd behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. 5. Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt het hof voorop, dat in het convenant wordt uitgegaan van een jaarinkomen van de man van € 41.378,-, te vermeerderen met een variabele beloning. Ten aanzien van die extra beloning zijn partijen overeengekomen dat de man daarvan 25 % als extra alimentatie aan de vrouw zal betalen. Per 1 december 2006 is het dienstverband van de man met [X] N.V. geëindigd en de man is op 1 maart 2007 in dienst getreden bij [Y] B.V. Met ingang van augustus 2008 heeft de man zich bij het UWV als werkzoekende laten inschrijven en met ingang van 1 oktober 2008 is de man in dienst getreden bij [Z] B.V. voor een bruto maandsalaris van € 2.824,- per maand (op jaarbasis € 36.599,-). 6. De man heeft aangevoerd, dat hij bij de totstandkoming van het convenant heeft gedwaald. Hij verkeerde in de veronderstelling, dat de mededeling van de bemiddelaar, dat sprake was van een standaardovereenkomst juist was. Dit bleek niet het geval te zijn. Bovendien heeft de man onder overlegging van de gespreksverslagen betoogd, dat was afgesproken dat de bemiddelaar een standaardberekening zou maken en dat is niet geschied. Bij de berekening is niet uitgegaan van het inkomen als in het convenant genoemd, maar van een hoger bedrag. Voorts zijn bij de berekening niet de gebruikelijke normen gehanteerd, waardoor de man is benadeeld. Ook is in de berekening geen rekening gehouden met een reëel bedrag voor zijn woonlasten. Het opgenomen bedrag van € 450,- per maand is te laag. Bovendien is vrijwel de totale beschikbare draagkrachtruimte, die becijferd was op € 1.085,-, als alimentatie voor de vrouw vastgelegd en daarbij is geen rekening gehouden met de ook uit het convenant voortkomende kinderalimentatie. Hij is ontslagen, heeft inmiddels andere dienstbetrekkingen aanvaard en geniet daaruit minder inkomen. Van hem kan redelijkerwijs op grond daarvan niet worden verlangd, dat hij de door hem ontvangen vergoeding in het kader van zijn per 1 december 2006 ontbonden dienstbetrekking kan blijven gebruiken voor aanvulling van zijn inkomen om de overeengekomen alimentatie te (kunnen) blijven betalen. Bij die brief heeft de man tevens een draagkrachtberekening overgelegd, waarop hij zich beroept. Hij stelt voorts dat hij thans een achterstand heeft moeten laten ontstaan van € 6.600,- ter zake van zijn hypotheekverplichtingen en voert voorts onder meer aan dat hij zich genoodzaakt heeft gezien om bij de rechtbank een verzoek in te dienen tot vermindering van zijn alimentatieverplichting ten behoeve van de uit het huwelijk van partijen in 1995 geboren zoon. Volgens de man hebben partijen ten tijde van de echtscheidingsbemiddeling de daling van het inkomen van de man niet voorzien en konden zij deze ook niet voorzien. 7. De vrouw heeft aangevoerd, dat het inkomen van de man niet noemenswaardig is gewijzigd en er onvoldoende grond is om het verzoek van de man toe te wijzen. 8. Het hof verstaat de grieven van de man aldus, dat hij - mede gezien rechtsoverweging sub 3 hiervoor - vraagt om met ingang van de datum van de beschikking van dit hof de alimentatie te wijzigen. Het hof is van oordeel, dat er een wanverhouding is ontstaan tussen wat partijen bij het sluiten van hun convenant voor ogen stond - mede gezien de gespreksverslagen en de overgelegde berekening - en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan en wel zo, dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer gehouden kan worden aan de overeengekomen alimentatieverplichting ten opzichte van de vrouw. Daarbij neemt het hof in aanmerking de bij brief van 2 april 2009 door de vrouw ingenomen stelling dat het inkomen van de man vanaf oktober 2008 € 37.906,62 per jaar bedraagt (de man stelt dat zijn inkomen sedert oktober 2008 € 36.599,- bedraagt). Dit inkomen is aanmerkelijk minder dan het inkomen dat hij genoot ten tijde van het sluiten van het convenant; de man had toen een hoger inkomen en een bonusregeling. Gebleken is dat de man in 2008 van dienstbetrekking is veranderd, tijdelijk een WW-uitkering heeft genoten en opnieuw een andere dienstbetrekking is gaan vervullen. Uit de door hem overgelegde bescheiden blijkt voorts dat zijn schuldenlast aanzienlijk is toegenomen, mede door de hoge woonlasten, terwijl hij - naar onweersproken vaststaat - er niet in slaagt om zijn woning voor een aanvaardbare prijs te verkopen. Bij dit een en ander gaat het hof ervan uit, dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat de door hem ontvangen vergoeding in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de achterliggende periode door hem is aangewend ter delging van zijn schulden dan wel voor aanvulling van zijn inkomen, mede om aan zijn alimentatieverplichtingen in het verleden te kunnen voldoen. Het hof zal aan de hand van de wettelijke maatstaven beoordelen of en in hoeverre de man in staat is alimentatie ten behoeve van de vrouw te blijven betalen. 9. Bij de beoordeling van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van het door de vrouw genoemde inkomen nu recente gegevens van de man (over 2009) ontbreken. Voorts zal het hof de draagkrachtberekening van de man volgen. De daarin genoemde posten zijn door de vrouw niet gemotiveerd bestreden. Het hof zal geen rekening houden met de premie begrafenisverzekering en niet met schulden (voor zover de man betoogt, dat dat zou moeten in afwijking van zijn draagkrachtberekening) nu het hof ervan uitgaat, dat deze zijn afgelost dan wel recentelijk door toedoen van de man zijn ontstaan zonder dat daar voldoende grond voor was. Het hof zal voorts rekening houden met de door de man verschuldigde kosten van levensonderhoud voor het kind van partijen tot een bedrag van € 141,69 per maand. Het bovenstaande leidt tot het oordeel, dat de man draagkracht heeft om bij te dragen met een bedrag van € 316,- per maand. 10. Bovenstaand oordeel brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat de partneralimentatie opnieuw zal worden vastgesteld. BESLISSING OP HET HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende: bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de het convenant - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van heden op € 316,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; stelt de aan de door de man tot heden verschuldigde alimentatie vast op het bedrag dat de man tot heden in feite heeft betaald; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en van Dijk, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2009.