Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1970

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460011-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een of meer ontuchtige handelingen bij zijn kleindochters heeft gepleegd. De verdachte wordt vrijgesproken


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Straf Meervoudige kamer parketnummer: 06/460011-09 uitspraak d.d.: 8 juli 2009 tegenspraak / dip VONNIS in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [plaats op 1945], wonende te [adres en plaats] raadsman: mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo. Onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2009. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2007 tot en met 01 oktober 2008 te Apeldoorn en/of Genemuiden, althans in Nederland, (telkens) met - [slachtoffer A] (geboren op [1994]) en/of - [slachtoffer B] (geboren op [1998]) en/of - [slachtoffer C] (geboren op [2000]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had/hadden bereikt, (telkens) buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten en/of wrijven over de borst(en) en/of vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer A] en/of die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C]; (art 247 WvSr) art 247 Wetboek van Strafrecht Inleiding Verdachte is gehuwd met [naam echtgenote] en heeft vijf kinderen: [naam A], [naam B], [naam C], [naam D] en [naam E]. [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] (hierna achtereenvolgens: [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C]) zijn de dochters van [naam B] en [echtgenoot naam B] en de kleindochters van verdachte. [echtgenoot naam B] heeft op 29 augustus 2008 op het politiebureau te Apeldoorn verteld dat verdachte seksuele handelingen met zijn dochters heeft gepleegd. Hij heeft dat gehoord van [naam B]. Op 4 september 2008 hebben [echtgenoot naam B] en [naam B] een informatief gesprek gehad op het politiebureau te Apeldoorn en hebben zij bedenktijd gevraagd om aangifte te doen. Op 29 september 2008 heeft [echtgenoot naam B] namens zijn dochters aangifte gedaan van aanranding of ontucht of verkrachting. Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft zij onder meer het volgende betoogd. Volgens [slachtoffer A] heeft verdachte op 25 augustus 2008, toen zij in de auto zaten en toen hij het zadel van haar fiets verstelde, aan haar borst gezeten. Toen [slachtoffer A] dit aan [slachtoffer B] vertelde, was dat voor [slachtoffer B] een opening om te vertellen dat verdachte ook aan haar borsten heeft gezeten. Beiden hebben dit aan hun moeder verteld. [slachtoffer A] deed dat spontaan en [slachtoffer B] pas nadat haar moeder ernaar vroeg. Toen haar moeder vertelde dat verdachte de volgende dag langs zou komen, heeft [slachtoffer B] verder verteld dat verdachte met zijn hand in haar onderbroek heeft gezeten. [slachtoffer C] heeft aanvankelijk aangegeven dat er met haar niets is gebeurd, maar dezelfde avond heeft ze toch verteld dat verdachte aan haar borsten en in haar broek heeft gezeten. Het enkele feit dat de meisjes hierover met elkaar en met hun moeder hebben gesproken, maakt hun verklaringen niet onbetrouwbaar. Zij hebben overigens niet alles besproken, want zij wisten niet alles van elkaar. Voorts noemen zij verschillende dingen, hetgeen er niet op wijst dat zij elkaar napraten. Enkele weken later zijn de meisjes hierover bij de politie verhoord. De ontuchtige handelingen bestaan verder uit het betasten van de borsten en de vagina en zijn gepleegd tijdens gebruikelijke bezigheden, zoals het verstellen van een fietszadel, het repareren van een lamp, het lezen van de Bijbel en het kijken naar de televisie. Gelet op de wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen, in hoeverre de meisjes, nadat zij hun ouders over verdachte hebben verteld, bij hun verklaringen zijn gebleven en de aard van de ontuchtige handelingen, is volgens de officier van justitie geen andere conclusie mogelijk dan dat de verklaringen van de meisjes geloofwaardig en betrouwbaar zijn. Zij is daarom primair van die verklaringen uitgegaan. Hier komt bij dat de vrouw van verdachte het incident met [slachtoffer B] tijdens de Bijbellezing heeft gezien, maar dat het volgens haar eigenlijk niets was. Voorts heeft verdachte, volgens [naam B] en [naam A], tegenover hen en [naam C] toegegeven dat hij aan de borsten van [slachtoffer A] en [slachtoffer B] heeft gezeten. Zij hebben dat aan verdachtes schoonzoon, [naam], bevestigd. Zij hebben de incidenten met [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] zo erg gevonden, dat zij verdachte hiervan hebben beschuldigd en ermee naar de politie zijn gegaan. Zij zijn ervan overtuigd dat verdachte het heeft gedaan. Verdachte ontkent dat hij ontuchtige handelingen met zijn kleindochters heeft gepleegd. Volgens hem zijn de verklaringen van zijn kleindochters fantasieverhalen en zijn er onderlinge afspraken gemaakt. In het dossier zijn hiervoor echter geen aanknopingspunten te vinden. Verdachte heeft verklaard dat zijn kleinkinderen blij waren hem te zien, maar dat betekent niet dat hij de ontuchtige handelingen niet gepleegd heeft. De kleindochters hebben overigens meerdere keren verklaard dat zij er niet van gediend zijn wat verdachte met hen heeft gedaan. Het dossier bevat verder geen aanwijzingen dat verdachtes kinderen iets tegen hem hebben. [naam B] heeft zelfs verklaard dat zij blij was met zijn hulp. Voorts is het “fietsincident” met [slachtoffer A] volgens verdachte per ongeluk gebeurd. Mede gelet op de overige incidenten kunnen de omstandigheden waaronder dit fietsincident plaatsvond echter niet op een ongeluk duiden. [slachtoffer A] heeft hierover ook duidelijk verklaard dat er voor haar een grens was overschreden. Standpunt van de verdediging Door en namens verdachte is het standpunt ingenomen dat in de belevingswereld van verdachte geen seksuele dingen met zijn kleindochters zijn voorgevallen. Daarbij is het volgende aangevoerd. Verdachte ziet af van nadere getuigenverhoren, omdat hij geen confrontaties wil aangaan met zijn familie. Hij laat in deze procedure liever alles over zich heenkomen dan dat hij de chaos in de familie nog groter laat worden. Het is altijd een probleem voor verdachte geweest om emoties te tonen. Hij nuttigde daarom alcohol om los te komen van zijn emotionele blokkade. Het negatieve aspect hiervan was dat hij naar de drank greep als hij weer vast liep. Dit geeft weliswaar inzicht in de persoon van verdachte, maar niet in het bewijs. Verdachte ontkent het ten laste gelegde niet om zo zijn blazoen te zuiveren. Iedereen weet het namelijk al. Hij heeft ook niet de illusie dat zijn ontkenning leidt tot vrijspraak. Hij is daarom behoedzaam om te zeggen wat er is gebeurd. Volgens verdachte is wellicht zijn dominante dochter [naam B] de oorzaak van het geheel, maar dat is niet zijn verdedigingsstandpunt. Hij wil niemand aanvallen. Hij wil niet roepen dat het niet gebeurd is en dus dat de anderen leugenaars zijn. Hij wil alleen maar voorkomen dat de chaos in de familie groter wordt. Dat, en eventueel gestraft worden, is voor hem een betere keuze dan de chaos in de familie groter laten worden. De raadsman zal de verklaringen van verdachtes kleinkinderen niet uitspitten. Als hij en verdachte hadden willen stellen dat hetgeen waarover zijn kleinkinderen hebben verklaard, niet gebeurd is, dan moeten zij achterhalen hoe het wel is gebeurd. Zij hadden dan inzicht gekregen in de vraag of zijn kleinkinderen iets vertellen wat ze hebben gehoord maar wat niet is gebeurd. Dat daarvan sprake is, is alleen niet het verdedigingsstandpunt van verdachte. Verdachte en zijn raadsman zijn niet in staat om te zeggen dat hetgeen over [slachtoffer A] en [slachtoffer B] is ten laste gelegd, niet bewezen kan worden verklaard. Hun standpunt is wel dat verdachtes verklaring dat hij geen ontuchtige handelingen met zijn kleindochters heeft gepleegd, tot vrijspraak moet leiden. Het is namelijk mogelijk dat iemand door een ander wordt betast en dat als ontuchtig heeft opgevat, zonder dat bij die ander opzet op die ontuchtigheid bestaat. Ten slotte blijkt uit het proces-verbaal dat [slachtoffer C] een klein kind is dat moeizaam verklaart, dat haar ouders met haar zijn gaan praten en precies aan haar hebben verteld wat er met de andere kinderen is gebeurd. Dat maakt dat de verklaring van [slachtoffer C] onbetrouwbaar is. Hetgeen over [slachtoffer C] is ten laste gelegd kan daarom niet bewezen worden verklaard, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De beoordeling van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De verdachte behoort hiervan te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft ter zitting en bij de politie verklaard dat in zijn beleving hij en zijn kleinkinderen altijd goed met elkaar omgingen. Zij knuffelden als ze elkaar zagen. Veel incidenten, waarover zijn kleindochters hebben verklaard, zeggen hem niets of zijn in zijn beleving anders gegaan. Zo heeft hij over het fietsincident met [slachtoffer A] verklaard dat [slachtoffer A] op haar fiets zat en hij het stuur en zadel vasthield. Omdat [slachtoffer A] dreigde om te vallen, heeft hij haar bij haar rug en de bovenkant van haar lichaam vastgepakt. Hier was van zijn kant geen opzet op ontuchtige aanraking bij. Het was een reactie van hem om haar val te voorkomen. Hij weet niet waar zijn handen terecht kwamen, maar hij heeft in elk geval niet de bedoeling gehad haar te betasten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet uitgesloten dat hetgeen verdachte heeft verklaard, waar is. Er kan reeds daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat verdachte opzettelijk de ten laste gelegde ontuchtige handelingen met zijn kleindochters heeft gepleegd. Dat betekent niet dat hetgeen [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] over verdachte hebben verklaard, niet gebeurd is. Als meest aansprekend voorbeeld hanteert de rechtbank het “fietsincident”, waarover [slachtoffer A] verklaart dat verdachte, toen zij op haar fiets zat, met zijn ene hand haar stuur vasthield en met zijn andere hand achter haar rug om haar borst vastgreep; het is het zeer wel mogelijk dat zij op dat moment heeft ervaren dat verdachte haar rechterborst heeft betast. Dat wil echter nog niet zeggen dat daarmee gegeven is dat verdachte ook in objectieve zin een ontuchtige handeling als tenlastegelegd heeft gepleegd. Vrijspraak van het tenlastegelegde Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken. Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] hebben zich ieder als benadeelde partij met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.500,00, bij wijze van voorschot, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde. [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] zullen als benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu verdachte is vrijgesproken van het ten laste gelegde. Beslissing De rechtbank: • verklaart niet bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; • verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [slachtoffer C] niet-ontvankelijk in hun vorderingen; • heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Van der Hooft en Follender Grosfeld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wever, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2009. Mr. Follender Grosfeld is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.