Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1968

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/4327
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nieuwe bepalingen in APV over parkeren niet verenigbaar met oude Parkeerexcessenverordening. Oude verordening dient daarom buiten toepassing te worden gelaten. Besluit tot intrekken van besluit tot aanwijzen plaatsen waar vrachtwagens wel geparkeerd mogen worden, genomen op basis oude verordening heeft daarom geen rechtsgevolgen en bezwaar had niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/4327 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 1 juli 2009 inzake Transportbedrijf [naam] B.V., eiser, gevestigd te [plaats], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 12 augustus 2008. 2. Procesverloop Bij besluit van 29 mei 2007, gepubliceerd op 18 juli 2007 heeft verweerder besloten het ‘Aanwijsbesluit parkeren grote voertuigen APV’ in te trekken en het besluit tot aanwijzen bebouwde kom als verboden gebied om grote voertuigen te parkeren te handhaven. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 29 april 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld en [A], directeur van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I. van den Pool. 3. Overwegingen Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat gelet op nieuwe ruimtelijke inzichten, de parkeeroverlast en het ontstaan van verkeersonveilige situaties op de Verhuellweg er geen enkele parkeermogelijkheid binnen de bebouwde kom wordt aangewezen voor grote voertuigen. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft het besluit gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal in het navolgende, voor zover nodig, worden ingegaan. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank het volgende. Op 3 oktober 1974 heeft de gemeenteraad van de gemeente Doesburg de Parkeerexcessenverordening vastgesteld. Deze is op 17 december 1992 voor het laatst gewijzigd. Artikel 4 van de Parkeerexcessenverordening bepaalt het volgende: 1. Het is de eigenaar, houder of bestuurder van een voertuig met een lengte van meer dan 6 meter en/of een breedte van meer dan 2.05 meter verboden dit voertuig te parkeren op enige weg in de bebouwde kom gelegen. 2. Dit verbod geldt niet van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 8.00 uur tot 18.00 uur, voorzover deze dagen niet zijn een Nieuwjaarsdag, een Tweede Paas- of Pinksterdag, een Hemelvaartsdag, een Kerstdag of een dag, waarop de verjaardag des Konings wordt gevierd. 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt eveneens niet op door burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit aan te wijzen wegen of gedeelten van wegen. 4. Burgemeester en wethouders kunnen van dit verbod ontheffing verlenen. Op grond van artikel 4, derde lid, van de Parkeerexcessenverordening heeft verweerder op 20 februari 1993 besloten: de Contre Escarpe, (…), en de Verhuellweg, (…), aan te wijzen als weggedeelten, waarop het de eigenaar, houder of bestuurder van een voertuig met een lengte van meer dan 6 meter en/of een breedte van meer dan 2.05 meter – in afwijking van de verbodsbepaling in de leden 1 en 2 van artikel 4 van de Parkeerexcessenverordening – is toegestaan te parkeren van maandag t/m vrijdag van 18.00 uur tot 8.00 uur, op zaterdag en zondag, op Nieuwjaarsdag, op Tweede Paas- en Pinksterdag, op Hemelvaartsdag, op beide Kerstdagen en op de dag, waarop de verjaardag des Konings wordt gevierd. Het bestreden besluit houdt in dat het besluit van 20 februari 1993 wordt ingetrokken, met kort gezegd als gevolg dat het gelet op artikel 4 van de Parkeerexcessenverordening in het geheel niet meer is toegestaan om buiten kantooruren binnen de bebouwde kom van de gemeente Doesburg vrachtwagens te parkeren. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag geplaatst of artikel 4 van de Parkeerexcessenverordening verbindend is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In de APV van de gemeente Doesburg van 1994 staat onder artikel 5.1.7 het volgende: 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,40 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte. 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur. 4. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gesteld verboden ontheffing verlenen. De rechtbank concludeert dat de gemeenteraad van Doesburg twee verordeningen heeft vastgesteld die hetzelfde regelen, namelijk het parkeren van vrachtwagens binnen de bebouwde kom. De beide regelingen volgen daarbij ieder een ander systeem. Op grond van de Parkeerexcessenverordening is het binnen de gehele bebouwde kom verboden vrachtwagens te parkeren op genoemde tijden en dagen, tenzij burgemeester en wethouders ontheffing van dit verbod hebben verleend. Op grond van artikel 5.1.7. van de APV is het overal binnen de bebouwde kom toegestaan te parkeren, behalve op de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen. Verweerder heeft geen invulling gegeven aan zijn bevoegdheid op grond van artikel 5.1.7 van de APV. Bij het vaststellen van de APV heeft de gemeenteraad niet besloten de Parkeerexcessenverordening in te trekken. Gelet echter op het feit dat beide verordeningsbepalingen hetzelfde onderwerp op een andere manier regelen kunnen ze niet naast elkaar bestaan. Nu beide verordeningen van gelijke rang zijn – beide zijn vastgesteld door de gemeenteraad – is de rechtbank van oordeel dat de jongste verordening voor de oudste gaat, nu deze de meest recente bedoeling van de gemeenteraad weergeeft. Dit houdt in dat artikel 4 van de Parkeerexcessenverordening buiten toepassing moet worden gelaten. Het gevolg is dat ook het besluit van burgemeester en wethouders van 20 februari 1993, dat op artikel 4 van de Parkeerexcessenverordening berust, met het in werking treden van de APV bepaling, geen werking meer had. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gelet op de andere systematiek van artikel 4 van de APV niet mogelijk is het besluit van 20 februari 1993 aan te merken als een besluit gebaseerd op dit artikel. Nu het besluit van 20 februari 1993 geen werking meer heeft, ontbeert het bestreden besluit, dat strekt tot intrekking van het besluit van 20 februari 1993, rechtsgevolgen. Het bestreden besluit is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder had derhalve het bezwaar van eiser niet ontvankelijk dienen te verklaren. Nu verweerder dat niet gedaan heeft, dient het bestreden besluit vernietigd te worden. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het bezwaar niet ontvankelijk verklaren nu gelet op het bovenstaande de beslissing van 29 mei 2007 geen rechtsgevolgen heeft, deze beslissing dientengevolge geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daar geen bezwaar en beroep tegen open staat. Voor alle duidelijkheid merkt de rechtbank op dat het voorgaande inhoudt dat zolang verweerder geen besluit heeft genomen op grond van artikel 4 van de APV waarbij de plaatsen en wegen zijn aangewezen waar geen vrachtwagens geparkeerd mogen worden, het binnen de gehele bebouwde kom van de gemeente Doesburg toegestaan is een vrachtwagen te parkeren voor zover geen andere verbodsbepalingen van toepassing zijn. Gelet op het feit dat het aan verweerder te wijten is dat het bezwaar van eiser niet ontvankelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om de door eiser gemaakte kosten in bezwaar, welke zijn begroot op € 322 aan verleende rechtsbijstand, toe te wijzen. De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; verklaart het door eiser gemaakte bezwaar tegen het besluit van verweerder van 29 mei 2007 niet-ontvankelijk; bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit; veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966 en wijst de gemeente Doesburg aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt dat de gemeente Doesburg het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 288 aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier. De griffier, De rechter, In het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009 Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: 1 juli 2009