Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1960

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers285853 CV EXPL 08-6989
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidszaak. Uitleg Cao waarin wordt bepaald dat werknemers- en werkgeversorganisaties van art.7:668a BW afwijkende bindende afspraken mogen maken. Met de tekst van de Cao is onverenigbaar dat de bepalingen van art. 7:668a BW gelden, ook al zou eiseres ruimschoots voldoen aan vereisten voor arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Geen misbruik van rechter/slecht werkgeverschap.


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Kanton Locatie Alkmaar Zaaknr/rolnr.: 285853 CV EXPL 08-6989 LT Uitspraakdatum: 8 juli 2009 Vonnis in de zaak van: [naam] wonende te Heerhugowaard eisende partij verder ook te noemen: [eiseres] gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode, werkzaam ten kantore van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Skoop gevestigd te Heiloo gedaagde partij verder ook te noemen: Stichting Skoop gemachtigde: mr. S.M.M. Meijer te ‘s-Gravenhage. Het procesverloop - [eiseres] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 16 december 2008. - Stichting Skoop heeft bij antwoord verweer gevoerd. - Vervolgens is gediend van repliek en dupliek. - Partijen hebben ieder per brief meegedeeld dat zij zijn overeengekomen dat de kantonrechter te Alkmaar op basis van artikel 108 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd is van het geschil kennis te nemen. - De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast. - Ten slotte is heden uitspraak bepaald. De vaststaande feiten 1.1Sinds 15 januari 1999 is [eiseres] met Stichting Skoop diverse arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan in verband met vervanging van tijdelijk afwezige werknemers of met verlof afwezig personeel aangegaan. 1.2Op de arbeidsovereenkomsten zijn/waren de CAO voor het Primaire Onderwijs (hierna: de Cao) van kracht. Voor zover van belang luidde de Cao tot 1 januari 2007 als volgt: “F1 Bepalingen die van toepassing zijn op het gehele primair onderwijs CAO-partijen beogen met de in de paragrafen F1.1 en F1.2 opgenomen bepalingen, in de gevallen waarin sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, af te wijken van artikel 7:668a van het BW. F1.1 Korttijdelijk personeel 1. In dit artikel wordt onder de werknemer verstaan degene met een dienstverband voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel F2.2 lid 3 sub a tot en met d van deze CAO, respectievelijk degene met een aanstelling voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel II-A4, lid 1 sub a en sub f en lid 2, sub a van het Rpbo, respectievelijk de leraar in opleiding . 2 … 3 … 4 Indien de werknemer tenminste voldoende functioneert en hij in een periode van 18 maanden, die volgt op het moment waarop hij voor het eerst een benoeming als bedoeld in lid 1 heeft gehad, bij dezelfde werkgever in tenminste 30 weken feitelijk arbeid heeft verricht, biedt de werkgever hem een arbeidsovereenkomst in de structurele formatie aan indien in het schooljaar waarin de werknemer aan dit criterium voldoet of in het daaropvolgende schooljaar een vacature in de structurele formatie beschikbaar komt. 5 Indien de werknemer op grond van het bepaalde in lid 4 in aanmerking komt voor een benoeming resp. aanstelling in de structurele formatie heeft de werkgever de mogelijkheid een arbeidsovereenkomst resp. aanstelling voor bepaalde tijd aan te bieden voor de duur van ten hoogste 26 weken. 6 Indien geen vacature in de structurele formatie beschikbaar komt, biedt de werkgever aan de werknemer die aan de in lid 4 genoemde criteria voldoet, een dienstverband als bedoeld in lid 1 aan indien in het schooljaar waarin de werknemer aan dit criterium voldoet of in het daaropvolgende schooljaar een dergelijke vacature beschikbaar komt. 7 De aanbiedingsverplichtingen in de leden 4 en 5 zijn van toepassing voor zover de werkgever niet uit hoofde van een andere bepaling in deze CAO of in ander wet- en regelgeving gehouden is de vacature aan een ander personeelslid aan te bieden. 8 … … F2.2 Dienstverband voor bepaalde tijd 1 … 2 … 3 Een dienstverband voor bepaalde tijd kan voorts worden overeengekomen: a bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste 1 jaar; b als voorziening in een tijdelijke vacature, voor ten hoogste 1 jaar; c indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste 3 jaar; d indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste 3 jaar.” 1.3Sinds 1 januari 2007 bepaalt de Cao, voor zover hier van belang: “3. Dienstverband bijzonder onderwijs CAO-partijen beogen met de in de artikelen 3.1 t/m 3.5 opgenomen bepalingen af te wijken van artikel 7: 668a van het BW. … 3.5 Opeenvolgende dienstverbanden 1. Van de dag dat tussen dezelfde werkgever en de werknemer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste benoeming als aangegaan voor onbepaalde tijd(1). .Voorgaande volzin is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten genoemd in de artikelen 3.3 en 3.4. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. 3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een arbeidsovereenkomst of opvolgende arbeidsovereenkomsten op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft c.q. hebben geduurd en nadien wordt c.q. worden voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voor zover het een dienstverband betreft in dezelfde functie (2) Noot 1: Deze bepaling wordt van kracht per 1 januari 2007 Noot 2:Deze bepaling wordt van kracht per 1 januari 2007. Tot deze datum blijft artikel F 1.1 lid 4 van de vorige CAO PO van kracht (zie toelichting)” 1.4Sinds 19 januari 2007 is [eiseres] arbeidsongeschikt. Het geschil 2.1[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: A.een verklaring voor recht dat tussen [eiseres] en Stichting Skoop een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat, in ieder geval met ingang van 15 januari 2002 dan wel 1 maart 2006 en er in ieder geval op 19 januari 2007, de dag van de ziekmelding, tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond en nog steeds bestaat voor een werktijdfactor van 0,2306 per maand; B.veroordeling van Stichting Skoop tot betaling van het achterstallige salaris vanaf 1 januari 2007 tot 1 november 2008 ad € 10.186,00 bruto te vermeerderen met alle sinds 1 september 2006 doorgevoerde Cao loonsverhogingen, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2007, telkens vanaf de vervaldag tot aan de dag der voldoening; C.veroordeling van Stichting Skoop tot betaling van het brutoloon ad € 463,00 per maand (te vermeerderen met alle sinds 1 september 2006 doorgevoerde Cao loonsverhogingen) vanaf 1 november 2008 tot aan het ogenblik waarop het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en de wettelijke rente hierover telkens vanaf de vervaldag tot aan de dag der voldoening; D.veroordeling van Stichting Skoop tot betaling van het opeisbare vakantiegeld per juni 2007 over de periode 1 juni 20067 tot 1 juni 2007 ad € 444,48 bruto, alsmede het opeisbaar vakantiegeld over de periode 1 juni 2007 tot 1 juni 2008 ad € 444,48, te vermeerderen met alle sinds 1 september 2006 doorgevoerde Cao loonsverhogingen, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en de wettelijke rente hierover vanaf respectievelijk 1 mei 2007 en 1 mei 2008, telkens vanaf de vervaldag tot aan de dag der voldoening E.indien en voorzover [eiseres] op enig moment weer arbeidsgeschikt zou zijn Stichting Skoop te bevelen om [eiseres] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot de werkplek en haar in de gelegenheid te stellen om de overeengekomen arbeid zoals die voor 19 januari 2007 werd verricht, te verrichten op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte ervan dat aan dit vonnis niet wordt voldaan; F.veroordeling van Stichting Skoop tot betaling van de buiten gerechtelijke kosten ad € 700,00. 2.2[eiseres] stelt hiertoe, zakelijk weergegeven, dat zij sinds 15 januari 1999 vrijwel onafgebroken voor Stichting Skoop heeft gewerkt. Dit was steeds ter vervanging van anderen. Daarvoor werden steeds arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten. Primair stelt [eiseres], zo begrijpt de kantonrechter, dat Stichting Skoop misbruik van recht heeft gemaakt en zich als een slecht werkgever heeft gedragen door haar steeds arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te bieden. Dit terwijl krachtens artikel 7:668a Burgerlijk Wetboek (BW) al vanaf 15 januari 2007 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gold. Subsidiair voert [eiseres] aan dat ook rechtstreeks uit artikel 7:668a BW voortvloeit dat er vanaf 2002 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gold. Dat artikel heeft gelding naast de bepalingen van de Cao. Ondanks het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, weigert Stichting Skoop loon aan [eiseres] te betalen. Daarop heeft zij nog recht. 2.3Stichting Skoop heeft verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, hierna zal worden teruggekomen. De beoordeling 3.1De kern van het geschil is de vraag of er tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand gekomen. [eiseres] betoogt langs twee wegen dat dit het geval is, namelijk (i) de tekst van de wet en Cao en (ii) de regels van goed werkgeverschap en misbruik van recht. 3.2De kantonrechter zal eerst ingaan op de tekst van de wet en de Cao. Daar spits de discussie zich toe op de vraag of artikel 7:668a BW gelding heeft naast de bepalingen van de Cao. Artikel 7:668a geeft regels over de gevolgen van het sluiten van een reeks van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tussen dezelfde partijen. Het vijfde lid van dat artikel bepaalt dat van deze regels ten nadele van werknemers mag worden afgeweken bij, voor zover hier van belang, Cao. De Cao zoals deze tot 1 januari 2007 gold kent een eigen regeling voor deze problematiek. De vraag is of de regeling in de Cao ruimte laat voor toepassing van artikel 7:668a BW. 3.3Het betreft hier de uitleg van de Cao. Voor de uitleg van de bepalingen van een Cao zijn de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis. 3.4Artikel F1 van de Cao bepaalt, kort gezegd, dat met de artikelen F1.1 en F1.2 wordt beoogd af te wijken van artikel 7:668a BW. Volgens het eerste lid van artikel F1.1 lid 1 wordt onder werknemer in dat artikel F1.1 verstaan degenen met een dienstverband voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel F2.2 lid 3 sub a tot en met d. [eiseres] heeft met Stichting Skoop steeds dienstverbanden voor bepaalde tijd gesloten als bedoeld in artikel F2.2 lid 3 van de Cao. Artikel F1.1 geldt dus ook voor het dienstverband van [eiseres]. Met de tekst van de Cao is onverenigbaar de door [eiseres] gestelde uitleg van de Cao dat de bepalingen van artikel 7:668a BW gelden naast de bepalingen van artikel F1.1 van de Cao. 3.5Vanaf 1 januari 2007 is een nieuw “regime”gaan gelden. Blijkens de aanhef van artikel 3 van de Cao, is ook hier bedoeld een regeling in de Cao op te nemen die artikel 7:668a BW vervangt. Uit de expliciete bepalingen van overgangsrecht (de noten bij artikel 3.5 van de Cao) leidt de kantonrechter af dat de nieuwe regeling van de opeenvolgende arbeidsovereenkomst en de in artikel 3.5 genoemde termijnen pas gaan gelden vanaf 1 januari 2007. Aan de voorwaarden van dat artikel heeft [eiseres] niet voldaan. 3.6Uit het voorgaande volgt dat uit de wet noch uit de Cao valt af te leiden dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. Mede gelet daarop heeft [eiseres] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat Stichting Skoop misbruik van recht maakt of zich als een slecht werkgever heeft gedragen door geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Weliswaar zou [eiseres] krachtens artikel 668a lid 1-4 BW ruimschoots voldoen aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar zij miskent daarbij dat de wetgever met het vijfde lid van artikel 7:668a BW heeft beoogd dat werknemers- en werkgeversorganisaties afwijkende bindende afspraken kunnen maken. Dat is in deze Cao ook gebeurd (mede) omdat, zoals Stichting Skoop onbetwist heeft gesteld, het binnen het (primair) onderwijs gangbaar was dat reeksen kortdurende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werden gesloten in verband met vervangingen en toepassing van de wettelijke regeling onwenselijke gevolgen zou hebben. Daar voegt de kantonrechter aan toe dat Stichting Skoop onbetwist heeft gesteld dat zij aan [eiseres] een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden in de structurele formatie, maar dat [eiseres] dat aanbod heeft afgewezen. Het gaat niet op dat [eiseres] dan nu Stichting Skoop verwijt zich als een slecht werkgever te gedragen, dan wel misbruik te maken van recht. 3.7De conclusie is dat er tussen partijen geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Dat [eiseres] desondanks is opgeroepen door de arbodienst van Stichting Skoop en dat het UWV haar heeft meegedeeld dat er wel sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst, maakt dat niet anders. Er is derhalve geen grond voor toewijzing van het gevorderde, zodat dit wordt afgewezen. 3.8[eiseres] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld. De beslissing De kantonrechter: Wijst de vordering af. Veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die tot heden voor Stichting Skoop worden vastgesteld op een bedrag van € 500,00 voor salaris van de gemachtigde van Stichting Skoop, waarover [eiseres] geen BTW verschuldigd is. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 8 juli 2009 in het openbaar uitgesproken. De griffier De kantonrechter