
Jurisprudentie
BJ1956
Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7403 WAO + 07/185 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7403 WAO + 07/185 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Herziening WAO-uitkering. 2) alsnog ongewijzigde vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid. Aangezien besluit 2, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. De Raad zal eerst de tegen de aangevallen uitspraak gerichte gronden beoordelen en vervolgens de gronden die zich richten tegen het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit 2, waarbij de arbeidskundige grondslag nader is onderbouwd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellants medische beperkingen tot het verrichten van arbeid bij het bestreden besluit op zorgvuldige wijze en juist zijn vastgesteld. De door appellant aangevoerde gronden tegen de in besluit 2 vervatte arbeidskundige grondslag van de schatting slagen derhalve niet, zodat het beroep gericht tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
Uitspraak
06/7403 WAO en 07/185 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 november 2006, 06/924 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Burgers, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift was gevoegd een besluit van het Uwv van 27 december 2006, welk besluit was genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak. Nadien zijn namens appellant brieven ingezonden, gedateerd 17 oktober 2007 en 7 mei 2009.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft het Uwv nadere stukken ingezonden bij brieven van 14 maart 2007, 21 mei 2007 en 11 december 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Nederveen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant ontvangt sinds 1993 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In september 2005 is appellant, in het kader van een herbeoordeling met toepassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat besluit met ingang van 1 oktober 2004 luidde, gezien door M.F.L. Smol, verzekeringsarts, die op basis van dossierstudie, anamnese en een lichamelijk en psychisch onderzoek heeft geconcludeerd dat appellant in staat is tot het verrichten van passende arbeid en een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst, gedateerd 15 september 2005, heeft opgesteld. Uit het arbeidskundig onderzoek, dat op het medisch onderzoek volgde, kwam naar voren dat appellant in staat is te achten tot het vervullen van een aantal functies en dat appellants verlies aan verdiencapaciteit daarmee was te stellen op ruim 28%. Op grond van de bevindingen en conclusies van dit medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 november 2005 appellants WAO-uitkering met ingang van 4 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 6 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen.
3. Het Uwv heeft, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, op 27 december 2006 een nieuw besluit (hierna: besluit 2) genomen, waarbij het de WAO-uitkering van appellant, op basis van een nadere motivering van de arbeidskundige grondslag, met ingang van 4 januari 2006 alsnog heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd het niet eens te zijn met het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Hij heeft daartoe gesteld dat zijn medische beperkingen bij het bestreden besluit niet juist zijn vastgesteld, dat hij nog steeds erg veel last heeft van rug-, nek-, heup- en knieklachten en dat hij tevens een lichte vorm van diabetes heeft en last van tintelingen in beide armen en een doof gevoel in de handen. Op grond van deze klachten acht appellant zich onder andere verdergaand beperkt op de aspecten visueel concentreren, fijne motoriek, het hand- en vingergebruik en de tastzin. Tevens heeft appellant gesteld dat de ten aanzien van hem geselecteerde functies in medisch opzicht niet voor hem geschikt zijn en dat één van de geselecteerde functies - de functie van receptionist (SBC-code 315150) - onvoldoende arbeidsplaatsen heeft om bij de schatting te kunnen worden betrokken.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Aangezien besluit 2, dat het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, aan het beroep niet geheel tegemoet komt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit. De Raad zal eerst de tegen de aangevallen uitspraak gerichte gronden beoordelen en vervolgens de gronden die zich richten tegen het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit 2, waarbij de arbeidskundige grondslag nader is onderbouwd.
5.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellants medische beperkingen tot het verrichten van arbeid bij het bestreden besluit op zorgvuldige wijze en juist zijn vastgesteld. Uit de medische rapportages van de primaire verzekeringsarts Smol, die appellant in september 2005 heeft gezien, en de bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier, die bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig was en aldaar van appellant enige medische informatie heeft ontvangen en die appellant in aansluiting op die hoorzitting lichamelijk heeft onderzocht, blijkt dat deze artsen op de hoogte waren van appellants klachten. De door Smol opgestelde FML is door Hoogeboom-Copier onderschreven. In beroep heeft appellant nog een brief van de revalidatiearts T. Blom-Luberti van 16 augustus 2006 overgelegd, waarop door Hoogeboom-Copier bij rapport van 5 maart 2007 is gereageerd. In dat rapport is met name ingegaan op het feit dat bij appellant suikerziekte is geconstateerd en op appellants visuele klachten en is uiteindelijk geconcludeerd dat er geen grond is om, wat de ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid betreft, tot een andere opvatting te komen. De Raad acht met bedoelde medische rapportages genoegzaam toegelicht dat appellants stelling dat zijn medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld niet kan slagen. Het hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit slaagt om die reden niet.
5.3. Wat appellants gronden van arbeidskundige aard betreft, overweegt de Raad als volgt. Appellant heeft met betrekking tot de functie autoverkoper (SBC-code 317013) aangevoerd dat in die functie de belasting wat betreft aspect 4.13 ‘duwen of trekken’ zijn belastbaarheid wordt overschreden omdat in die functie auto’s in de showroom moeten worden verplaatst. De Raad acht evenwel de door de bezwaararbeidsdeskundige F.M.A. Havermans in diens rapport van 29 augustus 2006 gegeven toelichting op dit aspect voldoende om aan te nemen dat in die functie, gelet op de geringe frequentie waarin het verplaatsen van auto’s in de showroom voorkomt en de beperkte duwkracht die daarvoor wordt vereist, appellants belastbaarheid niet zodanig wordt overschreden dat deze functie niet voor hem geschikt is te achten. Wat betreft de belasting in de functie gastheer/gastvrouw (SBC-code 342021) op het aspect ‘kortcyclisch torderen’, is de Raad van oordeel dat daarop appellants belastbaarheid niet wordt overschreden, nu appellant op dat aspect niet beperkt is geacht (met de toelichting ‘niet frequent’) en de belasting in de functie blijft beneden de normaalwaarde die op dit aspect is gesteld op 1 maal per minuut, waarbij overigens, gelet op de toelichting bij dit aspect de normaalwaarde als maximum is gesteld, omdat 1 maal per minuut niet als frequent wordt beschouwd. De Raad kan zich in deze ter zitting gegeven uitleg vinden. Ook ten aanzien van de stelling van appellant, dat hij, gelet op zijn beperkingen bij het lopen, niet aan de belasting kan voldoen in de functie gastheer/gastvrouw (SBC-code 342021), is de Raad van oordeel dat deze stelling niet kan slagen nu de belasting in die functie, gelet op het desbetreffende formulier resultaat functiebeoordeling, binnen appellants belastbaarheid blijft. Hetzelfde moet worden geoordeeld ten aanzien van de functie samensteller (SBC-code 111180) wat betreft de vereiste zeer goede hand en oogcoördinatie. Op grond van het rapport van Hoogeboom-Copier van 5 maart 2007 is de Raad van oordeel dat genoegzaam is toegelicht dat ook de in deze functie voorkomende belasting binnen de belastbaarheid van appellant valt. Daarmee wordt naar het oordeel van de Raad de schatting gedragen door de drie genoemde functies en behoeft de stelling van appellant met betrekking tot de functie van receptionist (SBC-code 315150), welke functie een reservefunctie is, geen bespreking meer. De door appellant aangevoerde gronden tegen de in besluit 2 vervatte arbeidskundige grondslag van de schatting slagen derhalve niet, zodat het beroep gericht tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009.
(get.) H. Bolt
(get.) I.R.A. van Raaij
EV