Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1955

Datum uitspraak2009-07-01
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/995 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De Raad volgt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat deskundige Kazemier een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Appellante heeft bovendien in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op haar medische situatie op de in geding zijnde datum. Geen reden om de geschiktheid van appellante voor de werkzaamheden verbonden aan de haar geduide functies in twijfel te trekken.


Uitspraak

08/995 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 december 2007, 06/5455 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Namens appellante is een medisch stuk in geding gebracht. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, vergezeld van informatie van medische aard betreffende appellante. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is in september 1995 wegens psychische en locomotore klachten uitgevallen voor haar in een voltijdse omvang verrichte werkzaamheden als tuinbouwmedewerkster. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 52 weken is zij in verband hiermede in aanmerking gebracht voor uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 4 oktober 2005 op het spreekuur van de verzekeringsarts L.L. Ubbink gezien. Deze heeft in zijn rapportage van dezelfde datum geconcludeerd dat het, gezien de bij appellante geconstateerde problematiek, gerechtvaardigd is enige beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren alsmede voor rugbelastende arbeid aan te nemen. Rekening houdend met deze beperkingen acht Ubbink appellante in staat tot loonvormende arbeid op parttime basis, waarbij, gezien appellantes inactieve gedrag, 4 uur arbeid per dag het maximaal haalbare zal zijn. Op basis van deze conclusie is een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is appellante op 1 november 2005 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts J.H. Logger. Deze is in zijn rapportage van dezelfde datum tot dezelfde conclusie als Ubbink gekomen, namelijk dat appellante benutbare mogelijkheden in arbeid heeft met diverse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, terwijl er, gelet op de anamnese en het onderzoek van Ubbink, ook enige fysieke beperkingen in de benutbare mogelijkheden in arbeid aanwezig zijn. 1.3. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige C. Passchier in haar rapport van 13 januari 2006 geconcludeerd dat appellante met inachtneming van deze beperkingen in staat is tot het verrichten van de functies van productiemedewerker textiel (Sbc-code 272043), productiemedewerker papier (Sbc-code 111174) en huishoudelijk medewerker (Sbc-code 111333). Het op basis hiervan berekende verlies aan verdiencapaciteit bedroeg 47%. 1.4. Bij besluit van 16 januari 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de WAO met ingang van 17 maart 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. 1.5. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts G. Durlinger heeft zich in zijn rapportage van 15 mei 2006 kunnen verenigen met de conclusies van de primaire verzekeringsartsen, waarna het bezwaar bij besluit van 23 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) door het Uwv ongegrond is verklaard. 2.1. De rechtbank heeft de psychiater M. Kazemier als deskundige ingeschakeld. In zijn rapport van 7 september 2007 heeft de deskundige geconcludeerd dat er bij appellante op de in geding zijnde datum 17 maart 2006 een chronisch depressief beeld was vast te stellen, te benoemen als een dysthyme stoornis. Na deze datum is er volgens Kazemier geen sprake van relevante medische ontwikkelingen. Kazemier meent dat appellante, met inachtneming van haar beperkingen, in staat moet worden geacht tot het vervullen van de functies, genoemd in de rapportage van de arbeidsdeskundige van 13 januari 2006. Zo moet zij incidentele productiepieken aankunnen, zoals bij de functie productiemedewerker papier, en prioriteitsstelling en deadlines, zoals bij voorbeeld bij de functie huishoudelijk medewerker. 2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er haars inziens geen aanleiding bestaat de conclusie van de door haar geraadpleegde deskundige niet te volgen, hetgeen betekent dat het Uwv de geselecteerde functies op goede gronden voor de schatting heeft gebruikt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit daarop ongegrond verklaard. 3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat en haar mogelijkheden zijn overschat. Appellante is het ook op arbeidskundige gronden oneens met de aangevallen uitspraak. Zij voert onder meer aan dat het Uwv weigert de enqueteformulieren betreffende de aan haar voorgehouden functie van productiemedewerker papier over te leggen. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, tenzij sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die nopen tot het aanvaarden van een uitzondering op die regel. 4.2. De Raad ziet geen aanknopingspunten om de hiervoor geformuleerde hoofdregel inzake de betekenis die doorgaans dient te worden toegekend aan het rapport van een deskundige, niet ook in het onderhavige geval te volgen. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat deskundige Kazemier een volledig en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Appellante heeft bovendien in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op haar medische situatie op de in geding zijnde datum. 4.3. Uitgaande derhalve van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen ziet de Raad in hetgeen appellante heeft aangevoerd, met de rechtbank, geen reden om de geschiktheid van appellante voor de werkzaamheden verbonden aan de haar geduide functies in twijfel te trekken. 4.4. Met betrekking tot de grief van appellante dat het Uwv weigert de enqueteformulieren inzake de haar geduide functie van productiemedewerker papier over te leggen volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn uitspraak van 8 augustus 2006 (LJN AY6390). Zoals in die uitspraak is overwogen kan, indien door een betrokkene de juistheid van de in het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem opgenomen gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd wordt bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid van die gegevens twijfelt, van het Uwv worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens de verificatie daarvan mogelijk maakt. Hetgeen in het onderhavige geval naar voren is gebracht is naar het oordeel van de Raad te weinig geconcretiseerd om aanleiding te geven tot twijfel over het antwoord op de vraag of de functie van productiemedewerker papier, zoals voorkomend in de Arbeidsmogelijkhedenlijst van 6 januari 2006, ook daadwerkelijk in de beschreven vorm op de arbeidsmarkt voorkwam omstreeks 17 maart 2006. 5. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009. (get.) H. Bolt. (get.) I.R.A. van Raaij. EV