Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1950

Datum uitspraak2009-07-08
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/850197-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

geen bewijs voorhanden voor het medeplegen van het voorhanden hebben van bijna 700 gram harddrugs


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector strafrecht Parketnummer : 04/850197-09 Datum uitspraak : 8 juli 2009 Tegenspraak Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [naam verdachte] geboren te [geboortedatum], wonende te [adres] thans gedetineerd in [detentie adres] 1.Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2009. 2.De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 06 februari 2009 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 71,3 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 3,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 2 Opiumwet) 2. hij op of omstreeks 13 februari 2009 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 670,3 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 13,21 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (artikel 2 Opiumwet) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3.De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4.De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6.Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7.Standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 juni 2009 gevorderd dat de ten laste gelegde feiten zullen worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. 8. Beoordeling door de rechtbank 8.1. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 2 is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Verdachte wordt verweten het samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. Tegen de achtergrond van dat verwijt is de vraag aan de orde of bedoelde drugs zich binnen de machtsfeer van verdachte bevonden en of hij zich van de aanwezigheid daarvan op kamernummer [nummer] van hotel [naam hotel] bewust was. De rechtbank beantwoordt deze vraag met de raadsman van verdachte ontkennend, nu uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat bedoelde harddrugs zich op of omstreeks 13 februari 2009 op enigerlei wijze binnen de machtsfeer van verdachte hebben bevonden en dat hij zich van de aanwezigheid daarvan op kamernummer [nummer] van voornoemd hotel bewust was. Immers, op het moment dat de politie op 13 februari 2009 de harddrugs in de genoemde hotelkamer heeft aangetroffen was verdachte aldaar niet aanwezig. Daar komt bij dat verdachte de betreffende hotelkamer niet heeft gehuurd en dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat hij een toegangspasje heeft van de betreffende hotelkamer. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd kan de verklaring van (medeverdachte) [naam 1] evenmin tot bewijs dienen. Uit de omstandigheid dat verdachte [naam verdachte], zoals (medeverdachte) [naam 1] heeft verklaard, eerder die dag (op 13 februari 2009) samen met [naam 2] en [naam 1] in de betreffende hotelkamer is geweest kan niet worden afgeleid dat de bedoelde harddrugs zich toen binnen de machtsfeer van verdachte [naam verdachte] hebben bevonden en dat hij zich van de aanwezigheid daarvan bewust was. Immers, uit die verklaring van [naam 1] kan niet worden afgeleid dat de harddrugs die door de politie nadien in de hotelkamer zijn aangetroffen toen reeds in die kamer aanwezig waren en dat verdachte [naam verdachte] zich van die aanwezigheid bewust was. [naam 1] heeft zelfs uitdrukkelijk verklaard dat zij op dat moment geen harddrugs in de hotelkamer heeft gezien. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. 8.2.Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De in de voetnoot vermelde vindplaatsvermeldingen van de bewijsmiddelen verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door de politie Limburg-Noord, district Midden-Limburg, basiseenheid Roermond opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2009039812, gedateerd 14 mei 2009 (stamproces-verbaal) en de daarbij behorende bijlagen, een en ander voor zover niet anders is vermeld. Bewijsmiddelen - Op 6 februari 2009 omstreeks 13.00 uur zien twee politieambtenaren, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2], op de [adres] in de gemeente Roermond een persoon in wie zij een drugsdealer menen te herkennen. Desgevraagd geeft deze persoon zijn identiteitsbewijs aan een der politieambtenaren. Tijdens de controle van de personalia van deze persoon, genaamd [naam verdachte] bij de politiemeldkamer, blijkt dat aan deze [naam verdachte] een vonnis dient te worden betekend op het politiebureau te Roermond. [naam verdachte] gaat vrijwillig mee naar het politiebureau en aldaar aangekomen, vraagt hij of hij naar het toilet mag. Vervolgens wordt [naam verdachte] door [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 1] begeleid naar het toilet. De begeleidende ambtenaar blijft in de buurt van het toilet en ziet dat [naam verdachte] op het toilet plaatsneemt. Kort hierna is [naam verdachte] van het toilet gekomen en is hij geleid naar een ophoudkamer. - Op 7 februari 2009 heeft mevrouw [naam getuige] tegenover de politie een verklaring afgelegd. Zij verklaart dat zij op 7 februari 2009 omstreeks 09.30 uur ruimte B.071 waarin een toilet aanwezig is, heeft schoongemaakt. Zij veegt de vloer onder de hangende toiletpot schoon en zij vindt daar een plastic zakje dat zij vervolgens aan een politieambtenaar overhandigt. Zij verklaart verder nog dat zij op 6 februari 2009 de betreffende ruimte ook heeft gepoetst en dat zij toen onder de toiletpot niets heeft aangetroffen. Als er toen iets had gelegen, had zij het er ook uitgepoetst. - Op 7 februari 2009 hebben twee politieambtenaren de videobeelden die zijn gemaakt door camera’s die staan gericht op de toegangsdeur van ruimte B.071, uitgelezen. Zij bekijken de opnamen gemaakt in de periode van 6 februari 07.00 uur tot 7 februari 2009 te 15.00 uur en zij bevinden dat deze ruimte door slechts 1 burgerpersoon is betreden, namelijk op 6 februari 2009 tussen 13.27 uur en 13.31 uur en dat deze persoon werd begeleid door de politieambtenaren [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2]. - Op 11 februari 2009 worden de aangetroffen drugs onderzocht, gewogen, bemonsterd en voorzien van een NFI-code, waarna deze monsters worden gezonden naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het betreft 70,01 gram bruin poeder, NFI-code 472.602 en 3 gram witte brokjes/poeder, NFI-code 472.603. - Op 16 februari 2009 worden de veiliggestelde stukken van overtuiging voorzien van een Spoor Identificatie Nummer (SIN) NFI-code 472.602 wordt SIN AABB6539NL NFI-code 472.603 wordt SIN AABB6540NL - Door het NFI wordt onderzoek gedaan aan het ontvangen onderzoeksmateriaal en wordt het navolgende geconcludeerd. AABB6539NL, beige poeder, bevat heroïne AABB6540NL, wit poeder/brokjes, bevat cocaïne. Heroïne en cocaïne staan vermeld op lijst I behorend bij de Opiumwet. - Op 16 februari 2009 is [naam 1] door de politie verhoord. Desgevraagd verklaart zij dat [naam verdachte] haar op de dag dat hij op het politiebureau was geweest vertelde dat hij op het politiebureau was om iets te ondertekenen, dat hij toen drugs bij zich had en dat hij die toen op het politiebureau heeft gelaten. Verder verklaart zij dat [naam verdachte] scheef loopt omdat hij vroeger is neergestoken in zijn been. Zonder plastic steun in zijn schoen kan hij niet normaal lopen. - Tijdens de terechtzitting van 24 juni 2009 verklaart verdachte dat hij ook [naam verdachte] wordt genoemd en dat hij op 6 februari 2009 door de politie naar het politiebureau te Roermond is gebracht om aldaar een vonnis betekend te krijgen en dat hij onmiddellijk na aankomst aldaar onder begeleiding van twee politieambtenaren naar een toilet is gegaan om aldaar zijn behoefte te doen. Verder verklaart hij dat hij vroeger in zijn been is gestoken en dat hij zonder steun in zijn schoen niet goed kan lopen. De rechtbank verwerpt het verweer dat de aangetroffen drugs niet door verdachte op het toilet zijn gedeponeerd en daar zijn achtergelaten. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Gelet op de verklaring van mevrouw [getuige 1] voornoemd onder meer inhoudende dat zij tijdens het poetsen in de ochtenduren van 6 februari 2009 geen doch bij de poetsbeurt op 7 februari 2009 wel een zakje met inhoud heeft aangetroffen op het toilet in ruimte B.071, de verklaring van [naam 1] onder meer inhoudende dat [naam verdachte], die vroeger in zijn been is gestoken en zonder plastic steun in zijn schoen niet kan lopen, tegen haar heeft verteld dat hij op de dag dat hij op het politiebureau iets moest ondertekenen drugs op het toilet heeft achtergelaten en feit dat alleen verdachte als burgerpersoon tussen bedoelde poetsbeurten op het toilet is geweest, acht de rechtbank op geen enkele wijze aannemelijk dat een ander dan verdachte, die zelf ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij ook [naam verdachte] wordt genoemd en dat hij in het verleden in zijn been is gestoken en zonder steun in zijn schoen niet kan lopen, op het toilet het aangetroffen zakje met inhoud heeft neergelegd en achtergelaten. 8.3.Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 06 februari 2009 in de gemeente Roermond opzettelijk aanwezig heeft gehad 71,3 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en 3,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. 9.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie 9.1.Kwalificatie Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet. 10.De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11.De straffen en maatregel 11.1.De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 24 juni 2009 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van de beide ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 11.2.Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de eventueel op te leggen straf primair aangevoerd dat geen straf dient te worden opgelegd nu de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat een substantieel lagere straf dan gevorderd dient te worden opgelegd, gelet op uitspraken van andere rechtbanken in soortgelijke zaken. 11.3.De overwegingen van de rechtbank Ten laste van verdachte is bewezen verklaard en verdachte zal worden veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 75 gram harddrugs. Naar het oordeel van de rechtbank kan de opzettelijke aanwezigheid van deze grote hoeveelheid niet anders inhouden dan dat deze bestemd is voor handel in harddrugs. Het is inmiddels een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Laatst vermelde omstandigheid wordt door mensen die over substantiële hoeveelheden drugs beschikken genegeerd. De opbrengst uit de handel in drugs en het daardoor kunnen leiden van een luxe leven prevaleert. Bij de strafbepaling heeft de rechtbank ten gunste van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd en zijn persoonlijke omstandigheden zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat met name gezien de hoeveelheid harddrugs waarover verdachte kon beschikken, aan verdachte geen andersoortige en lagere straf kan worden opgelegd dan de hierna te melden straf. Om verdachte te steunen in zijn voornemen niet meer te recidiveren en opleidingen te gaan volgen, zal de rechtbank van de vrijheidsstraf een groot deel voorwaardelijk opleggen. Met het opleggen van die deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de strafoplegging ook dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 11.4.Onttrekking aan het verkeer De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten 71.30 gram heroïne en 3.20 gram cocaïne, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Genoemde voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. 12.Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht: artikelen 10, 27, 36b, 36c, 57, 91. Opiumwet; artikelen 2 en 10. 13.Beslissing De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het sub 1 tenlastegelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van tien maanden; bepaalt dat van deze gevangenisstraf zes maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de straf; verklaart onttrokken aan het verkeer: 71.30 gram heroïne en 3.20 gram cocaïne. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, E.A.M. van Oorschot en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. L.J.A. Crompvoets voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.W.G. Roebroek en J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 8 juli 2009. Mr. W.A.H.J. Poppeliers is buiten staan dit vonnis mede te ondertekenen. typ: JBic