Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ1931

Datum uitspraak2009-06-19
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers08/2236
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partijen zijn op grond van geloofsovertuiging gescheiden van tafel en bed. Eiseres dient als ongehuwd te worden aangemerkt voor de AOW. Tegenover sociaal rechercheur afgelegde verklaring innerlijk tegenstrijdig. Gezamelijke huishouding? Zorgbehoefte. artikelen: artikel 17 van de AOW, artikel 9 EVRM, artikel 26 IVBPR


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector Bestuursrecht Zaaknummer: 08/2236 AOW Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [naam], wonende te [plaatsnaam], eiseres, gemachtigde mr. K.U.J. Hopman, tegen de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 29 november 2007 heeft verweerder het ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW) van eiseres met ingang van 1 maart 2005 herzien in die zin dat zij vanaf die datum recht heeft op een AOW-pensioen voor een gehuwde omdat zij niet langer duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot [naam (ex)echtgenoot] (hierna: [naam (ex)echtgenoot]). Het AOW-pensioen van eiseres is per maart 2005 vastgesteld op € 341,18 per maand. Eiseres heeft tegen dit besluit bij brief van 20 december 2007 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij besluit van 22 juli 2008 (bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij brief van 24 juli 2008 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij een andere brief van 20 december 2007 heeft eiseres de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder wordt opgedragen de betaling van het pensioen te blijven voortzetten naar de norm van een ongehuwde. Bij uitspraak van 15 februari 2008 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Het beroep is ter zitting van 9 april 2009 gevoegd behandeld met twee andere beroepen van respectievelijk eiseres en [naam (ex)echtgenoot] tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, respectievelijk tegen de Sociale verzekeringsbank, bij de rechtbank geregistreerd onder de procedurenummers 07/3068 Wet Werk en Bijstand en 08/2237 AOW. Ter zitting is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. [naam (ex)echtgenoot] is vertegenwoordigd door zijn zonen [zoon1] en [zoon2], bijgestaan door dezelfde gemachtigde als eiseres. Namens verweerder is de gemachtigde mr. K. Verbeek verschenen. In de zaak 07/3068 is namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar verschenen de gemachtigde R. van Gelder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres de gelegenheid te geven een uittreksel uit het huwelijksgoederenregister te overleggen. Bij brief van 21 april 2009 heeft eiseres het uittreksel overgelegd. Verweerder heeft hierop bij brief van 6 mei 2009 gereageerd. Partijen hebben vervolgens de rechtbank meegedeeld dat nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De rechter heeft vanwege op de betrokkenheid van verschillende verweerders en partijen voor het doen van uitspraak de onderscheiden zaken vervolgens weer gesplitst en het onderzoek op 25 mei 2009 gesloten. Motivering 1. Ter beantwoording staat de vraag of verweerder terecht het ouderdomspensioen op grond van de AOW van eiseres per 1 maart 2005 van de norm voor een ongehuwde naar de norm van een gehuwde heeft herzien. 2. Bij de beoordeling van dit geschil is de volgende regelgeving van belang. Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW (zoals dit luidde ten tijde hier in geding) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad. Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW (zoals dit luidde ten tijde hier in geding) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de AOW kent deze wet onder meer een bruto-ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en voor de gehuwde pensioengerechtigde. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de AOW (zoals dit luidde ten tijde hier in geding) wordt het ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de AOW (zoals dit luidde ten tijde hier in geding) gaat de herziening van het ouderdomspensioen, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verhoging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, in op de eerste dag der maand, waarin de wijziging dier omstandigheden heeft plaatsgevonden. Het bepaalde in artikel 16, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de AOW (zoals dit luidde ten tijde hier in geding) gaat, de intrekking van het ouderdomspensioen of de herziening daarvan, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verlaging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, behoudens in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen met ingang waarvan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt het ingetrokken onderscheidenlijk herzien met ingang van de dag, waarop het is ingegaan. 3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving een ouderdomspensioen op grond van de AOW naar de norm voor een ongehuwde en een aanvullende bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de WWB. [naam (ex)echtgenoot] heeft vanaf 1996 in [plaatsnaam2] gewoond bij één van de zonen, de heer [z[naam (ex)echtgenoot]. [naam (ex)echtgenoot] lijdt aan verschillende ziektes, waaronder suikerziekte, hartklachten en de ziekte van Alzheimer. Door het ziektebeeld werd de zoon de zorg voor [naam (ex)echtgenoot] te zwaar. De zoon heeft daarop aan eiseres gevraagd om [naam (ex)echtgenoot] op te vangen. Eiseres is hierover in augustus 2006 met de sociale dienst van de gemeente Alkmaar in overleg getreden. De sociale dienst heeft daarop een nader onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiseres en [naam (ex)echtgenoot], bestaande uit waarnemingen voor en bij de woning van eiseres in de periode november 2007 tot en met juli 2007, alsmede een verhoor van eiseres en een huisbezoek op 20 juni 2007. Voorts stelt de rechtbank vast dat ter zitting bij de behandeling van de voorlopige voorziening is gebleken dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] sinds 1990 zijn gescheiden van tafel en bed. 4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf 1 maart 2005 geen recht meer heeft op een ouderdomspensioen naar de norm van een ongehuwde omdat zij niet meer als ongehuwd kan worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Uit een fraude onderzoek van de gemeente Alkmaar is gebleken dat eiseres vanaf deze datum niet meer duurzaam gescheiden leeft van [naam (ex)echtgenoot]. Toetsing aan het huisvesting- en zorgcriterium als mede hulpbehoevendheid is niet aan de orde omdat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] gehuwd zijn. Er is geen aanleiding om te herziening te matigen. In de reactie op het vonnis van scheiding van tafel en bed en de inschrijving daarvan in het huwelijksgoederenregister heeft verweerder gesteld dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] nog steeds gehuwd zijn. Tevens heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 september 2000 met registratienummer 99/5496 AOW. 5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de zorg voor [naam (ex)echtgenoot] op zich heeft genomen omdat zij dat ziet als haar plicht en zij haar kinderen niet met die zorg wil belasten. [naam (ex)echtgenoot] woont pas sinds oktober 2006 bij haar. Zij heeft weliswaar de verklaring van 20 juni 2007 ondertekend waarin staat vermeld dat [naam (ex)echtgenoot] vanaf februari 2005 bij haar woont maar eiseres bestrijdt dat zij dit heeft verklaard. Het verhoor heeft eiseres als verwarrend ervaren. Zij duidde op de situatie ten tijde van haar gesprek met de behandelende medewerker van de gemeente in augustus 2006, die een oude bekende van haar is, terwijl de rapporteurs het kennelijk hadden over de situatie op dat moment. Eiseres heeft een aantal verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat [naam (ex)echtgenoot] in oktober 2006 is verhuisd naar haar woning. Zij moet primair als ongehuwd worden aangemerkt. Zij en [naam (ex)echtgenoot] zijn gescheiden van tafel en bed. De enige reden dat er geen formele echtscheiding is uitgesproken, is dat echtscheiding in strijd is met de geloofsovertuiging van eiseres. Deze overtuiging heeft tot gevolg dat eiseres in casu gediscrimineerd wordt. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat indien zij wel als gehuwd moet worden aangemerkt, het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de AOW wegens strijd het artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) buiten toepassing moet blijven. In dat geval is de vraag of sprake is van wederzijdse zorg wel relevant. Eiseres meent dat er geen sprake is van wederzijdse zorg maar van éénzijdige hulpbehoevendheid waarbij eiseres mantelzorg aan [naam (ex)echtgenoot] verleent. De hulpbehoevendheid blijkt uit de overgelegde medische verklaringen. Tenslotte blijkt uit de verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 november 2007, Intercom 2007/34524 dat in gevallen van mantelzorg er geacht wordt niet of nauwelijks sprake te zijn van een zodanige verstrengeling tussen de mantelzorgverlener en de chronische zieke, dat die van invloed is op het recht op en de hoogte van de bijstand. 6. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam (ex)echtgenoot] en eiseres in ieder geval vanaf 1 oktober 2006 in één woning, namelijk op het adres [adres] te [plaatsnaam], hun gezamenlijk hoofdverblijf hebben. Voorts is uit de stukken gebleken dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] in het verleden zijn gehuwd. Uit dit huwelijk zijn tien kinderen geboren. Het vonnis van scheiding tafel en bed van 3 mei 1990 is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. 7.1. Allereerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of eiseres en [naam (ex)echtgenoot] als gehuwd moeten worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De regering heeft (bij de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek) de scheiding van tafel en bed gehandhaafd voor echtgenoten die hun samenleving willen beëindigen en de juridische gevolgen daarvan willen regelen maar om, onder andere, godsdienstige redenen het huwelijk in stand willen houden. 7.2. Door zowel het Europese Hof voor de Rechten van de Mens als door de Europese Commissie is herhaaldelijk overwogen dat niet iedere individuele opvatting of voorkeur een geloof of overtuiging ("religion or belief") is in de zin van artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en geeft de in dit artikel geformuleerde vrijheid een individu niet het recht om op grond van zijn subjectieve opvattingen af te wijken van voor een ieder geldende algemene wettelijke voorschriften. Voorts valt niet iedere gedraging, ook al is deze gemotiveerd door geloof of overtuiging, onder de term "to manifest...in practice" als bedoeld in artikel 9: er moet sprake zijn van een gedraging waardoor de betrokkene naar objectieve maatstaven een directe uitdrukking geeft aan zijn godsdienst of overtuiging in de zin van dat artikel. 7.3. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een "religion of belief" in de zin van artikel 9 van het EVRM. De scheiding van tafel en bed van eiseres en [naam (ex)echtgenoot] is bij vonnis van 3 mei 1990 uitgesproken en de beschikking is in het huwelijksregister ingeschreven. Als niet weersproken en ook ter zitting door eiseres bevestigt gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] uitsluitend vanwege hun geloofsovertuiging niet (officieel) gescheiden zijn in de zin van de artikelen 1:150-167 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot], na de scheiding van tafel en bed, niet ieder afzonderlijk hun eigen leven hebben geleid als ware zij niet (formeel) met de ander gehuwd en deze toestand als bestendig werd bedoeld. De verdeling van de boedel heeft ook plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] materieel gescheiden zijn en als ongehuwd voor de AOW moeten worden aangemerkt. De door verweerder aangehaalde uitspraak van de CRvB ziet op een andere situatie omdat in die procedure de Raad heeft overwogen dat de tussen partijen bestaande relatie bij de beoordeling van de procedure buiten beschouwing diende te blijven en omdat verweerder wel aan het huisvestings- en verzorgingscriterium had getoetst. 8.1. Eiseres heeft gesteld dat [naam (ex)echtgenoot] eerst sinds oktober 2006 bij haar woont en heeft daartoe getuigenverklaringen overgelegd. 8.2. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. 8.3.1. Uit de rapportage van de rapporteur Elling van de gemeente Alkmaar van 26 oktober 2006 blijkt het volgende. [naam werknemer] (werkzaam bij de gemeente) en eiseres zijn oude bekenden van elkaar. Eiseres heeft op 19 augustus 2006 telefonisch contact met [naam werknemer] gehad. Tijdens dit gesprek heeft eiseres verteld dat [naam (ex)echtgenoot] sinds enkele maanden bij haar verbleef omdat er niemand voor hem kon zorgen. Vervolgens heeft eiseres met [naam werknemer] en een collega op 25 augustus 2006 een gesprek gehad. Eiseres heeft tijdens dat gesprek verklaard dat [naam (ex)echtgenoot] in [plaatsnaam2] woont en ingeschreven staat. Hij komt op maandag, dinsdag en woensdag bij haar op bezoek, hij eet mee maar blijft niet overnachten. Geconfronteerd met de gewijzigde versie van haar verhaal heeft eiseres verklaard dat zij [naam werknemer] zo lang niet gesproken had en daardoor in de war was. 8.3.2. Uit het rapport van bevindingen van het Bureau Onderzoek en Bevindingen van de gemeente Alkmaar (ongedateerd) blijkt dat bijzonder onderzoekers waarnemingen hebben verricht voor en bij de woning van eiseres in de periode van 29 november 2006 tot en met 19 juni 2007. De waarnemingen bestonden uit controle of de auto van [naam (ex)echtgenoot] bij de woning van eiseres werd aangetroffen. Voorts hebben de bijzonder onderzoekers op 20 juni 2007 een huisbezoek bij eiseres afgelegd. Eiseres heeft haar slaapkamer getoond en die van [naam (ex)echtgenoot]. In de badkamer waren verschillende verzorgingsproducten voor zowel vrouw als man. Tijdens dit huisbezoek heeft eiseres enerzijds verklaard dat [naam (ex)echtgenoot] drie dagen per week bij haar komt, anderzijds heeft zij verklaard dat [naam (ex)echtgenoot] sinds de winter van 2005 (waarschijnlijk februari) bij haar woont. Eiseres heeft de verklaring ondertekend. 9. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de door eiseres ondertekende verklaring niet (op voorhand) de betekenis worden toegekend dat [naam (ex)echtgenoot] sinds februari 2005 bij eiseres woont en zijn hoofdverblijf in [plaatsnaam2] heeft verlaten. De verklaring is hierover innerlijk tegenstrijdig. Verweerder heeft weliswaar waarnemingen verricht in en rond de woning van eiseres, echter deze betreffen de periode na oktober 2006 wanneer tussen partijen niet in geschil is dat [naam (ex)echtgenoot] bij eiseres woont. In [plaatsnaam] noch in [plaatsnaam2] is buurtonderzoek verricht en verweerders stelling wordt door geen ander bewijsmateriaal ondersteund. Mede gelet op de door eiseres overgelegde verklaringen, waaruit blijkt dat [naam (ex)echtgenoot] in september/oktober 2006 verhuisd is naar [plaatsnaam], dient verweerder nader onderzoek te verrichten sinds wanneer [naam (ex)echtgenoot] bij eiseres zijn hoofdverblijf heeft. 10. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag voor de zorgrelatie van eiseres ClientFirst opdracht gegeven tot onderzoek naar de hulpbehoevendheid van [naam (ex)echtgenoot]. Op 27 september 2007 heeft ClientFirst een advies aan verweerder uitgebracht. Volgens dit advies lijdt [naam (ex)echtgenoot] aan de ziekte van Alzheimer en Diabetes melllitus. [naam (ex)echtgenoot] is aangewezen op hetzij dagelijkse hulp bij alle, althans de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen, hetzij constant toezicht teneinde mogelijk gevaar voor zichzelf of voor anderen te voorkomen. Deze situatie is ingetreden voor 2006 en zal naar verwachting niet meer leiden tot relevante verbetering. ClientFirst adviseert verweerder [naam (ex)echtgenoot] als hulpbehoevend in de zin van de AOW te achten. 11. Omdat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en [naam (ex)echtgenoot] als gehuwden dienen te worden aangemerkt, is het advies inzake de hulpbehoevendheid van [naam (ex)echtgenoot] ook ten onrechte niet in de besluitvorming betrokken. Verweerder zal dit alsnog dienen te doen. In dit verband hecht de rechtbank eraan erop te wijzen dat artikel 17, tweede lid, van de AOW, waarin een speciale regeling voor de hulpbehoevenden is opgenomen, op dit geval niet van toepassing is. Deze nieuwe regeling is immers pas per 22 november 2006 in werking getreden. 12. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en berust op een ondeugdelijke motivering, zodat dit besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal gegrond worden verklaard. 13. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Omdat eiseres procedeert met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze kosten worden voldaan aan de griffier van de rechtbank. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 22 juli 2008; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 39,00 vergoedt; - veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten van € 644,00; - wijst de Sociale verzekeringsbank aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden; - bepaalt dat de betaling van voornoemde proceskosten aan de griffier van de rechtbank dient te worden gedaan. Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2009 door mr. J. Blokland, ¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van D.M.M. Luijckx, griffier. griffier rechter Tegen deze uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.